Hugo van der Zee

De economische vragen van deze tijd (2)

De dringendste vraagstukken van de moderne tijd zijn in veel gevallen te herleiden tot vraagstukken die samenhangen met de manier waarop de moderne economie is vormgegeven. Oplossingen voor die vraagstukken zullen dan ook in een omvorming van de economische praktijk moeten liggen. Die oplossingen kunnen worden gevonden door met een nieuw bewustzijn naar de economie te kijken.
Over rente en de effecten van rente, de drie geldkwaliteiten en het vormen van nieuwe samenwerkingsverbanden in de kringen van STRO.

Rente
Het vragen van rente voor geldleningen is door vele grote denkers, filosofen en bestuurders als onethisch en ook als onnodig gezien. Aristoteles stelde dat wanneer geld zich vanzelf (exponentieel) kan vermeerderen, dit tegen de natuurlijke wetten in gaat. In vele culturen en landen was (en in veel Islamitische landen is) het vragen van rente verboden. Steiner erkende de negatieve effecten van rente. Hij zag hoe rente de productieprijs en de prijs van producten zelf onnodig kan verhogen en hoe kapitaalstromen als rentevergoedingen, die niet op productiviteit of prestatie zijn gebaseerd, desastreuze gevolgen voor een economie kunnen hebben.

Opvallend genoeg stelt Steiner dat in de moderne economie rente niet is uit te sluiten. Door de steeds toenemende arbeidsdeling en de complexiteit van de economie is het moeilijker om de onzekere factoren van een investering in te schatten. Er zitten dus risico’s aan en deze kunnen volgens Steiner afgedekt worden met rente. Aan de rente zouden dan wel strenge voorwaarden verbonden moeten zijn. De rente zou zo ingericht moeten worden dat ze overeenkomt met het risico en niet kan dienen om de machtspositie te vergroten of om te speculeren. Dit zou alleen mogelijk zijn wanneer de regels betreffende de rente worden vastgesteld door een instantie die integraal deel uitmaakt van het economisch gebied en niet door de staat of centrale bank.

STRO ziet de rente als kernprobleem van het huidige geldstelsel. Geldschepping gebaseerd op rente zorgt voor exponentiële groei. Deze groei bevindt zich voornamelijk in de financiële markt en onttrekt geld aan plaatsen waar juist behoefte is aan een versterking van de reële economie. In het huidige geldstelsel komt nieuw geld in omloop als krediet (leningen) dat moeten worden terugbetaald. Bij de afbetaling van de leningen zal extra geld moeten worden opgebracht om de rente te kunnen betalen. Dit geld moet natuurlijk weer ergens vandaan komen en de enige manier is dat ergens weer nieuwe leningen worden aangegaan. Ook deze zullen weer moeten worden ingelost met rente. Doordat de rente over totale bedragen berekend wordt, moeten er steeds grotere bedragen geleend worden en hierdoor nemen de schuldenlasten onvermijdelijk ook steeds toe. Het resultaat is een structureel tekort aan geld in de productieve economie. En zoals een overschot ontwikkeling stimuleert, betekent een tekort een rem op de ontwikkeling.

In een evenwichtig economisch systeem is de winst van een onderneming voor een deel beschikbaar voor verdere ontwikkeling. Geld voor investeringen is in wezen de ‘vrucht’ uit het verleden en deze zal men zo handig mogelijk proberen in te zetten met het oog op de toekomst. Bijvoorbeeld door het investeren in productiemiddelen en materialen. Maar in het huidige financiële systeem is er relatief weinig geld beschikbaar voor investeringen omdat de winst grotendeels gebruikt wordt om leningen af te betalen. Uiteraard zal een groot deel van de inkomsten van rentebetalingen door de kredietverleners weer worden ingezet als investeringen. Maar deze investeringen richten zich grotendeels op het speculatieve circuit en komen niet terug op de plaatsen waar het geld vandaan komt. Juist in gebieden waar men vaak aangewezen is op krediet, betaalt men gemiddeld veel rente en draagt men op deze manier veel bij aan de investeringen, zonder daar iets van terug te zien.

 

De effecten van rente
De effecten van rente worden vaak onderschat omdat het niet makkelijk te zien is hoe rente doorwerkt. De prijs van rente wordt niet alleen door de kredietnemer betaald maar de rentelasten accumuleren zich in het hele productieproces. De transporteur, de groothandel, de winkel, allemaal hebben ze investeringen moeten doen waarover ze rente moeten betalen. En deze rente zal worden meeberekend in de prijs. De prijs van producten, maar ook van diensten, kan zo tot 40% uit rentelasten bestaan.

Een slecht functionerend geldsysteem heeft ook zijn effecten in alle maatschappelijke gebieden waar geld een rol speelt. Problemen in de huidige maatschappij, zoals die op het gebied van milieu, gezondheid en welzijn, zijn grotendeels terug te leiden tot het op rente gebaseerde geldsysteem.

Een simpel voorbeeld als de financiering van een huis laat zien hoe rente leidt tot economische inefficiëntie. Stel dat iemand een huis wil laten bouwen en voor de volgende keuzemogelijkheid staat: hij kan kiezen tussen een goedkoop huis dat 33 jaar meegaat en een huis dat twee keer zo veel kost maar van betere kwaliteit is en honderd jaar meegaat. Wanneer men de kosten van het huis deelt door het aantal afbetalingen, bijvoorbeeld per maand, dan blijkt dat de maandelijkse kosten voor het duurzame huis logischerwijs lager zullen uitvallen. Daarbij is het duurzame huis niet alleen gerieflijker, ook de energiekosten zijn minder. Maar wanneer men voor de financiering van het huis een rentelening aan zal moeten gaan, dan blijkt dit niet meer op te gaan. De rentebetalingen stuwen de kosten van het duurzame huis enorm op en het zou uiteindelijk goedkoper zijn om in honderd jaar drie keer een nieuw huis te bouwen. Rente, zo blijkt uit dit voorbeeld, maakt de meest economische keuze onbetaalbaar.

Uiteraard is dit een simpel voorbeeld en er zijn tal van financieringen op de markt met verschillende renteberekeningen om de aankoop van een huis te bekostigen. Maar dit neemt niet weg dat door de renteaflossingen de totale kosten van het huis uiteindelijk twee tot drie keer hoger zullen uitvallen dan de oorspronkelijke koopsom. Het probleem ligt niet zozeer aan hoge rentes maar aan de exponentiële groei die rente veroorzaakt. Doordat de groei met de tijd steeds sneller toeneemt, zullen veel zinnige en duurzame investeringen nooit financieel rendabel zijn. En dit geldt niet alleen voor de financiering van een huis of auto maar in principe voor alle productiviteit. Dus bijvoorbeeld ook landbouwproducten en energiewinning. En omdat veel overheidsuitgaven uit leningen bekostigd worden, geldt dit ook voor gebieden als onderwijs en de gezondheidszorg.

In de meeste modellen waar STRO mee werkt, wordt geen rente in rekening gebracht voor leningen en er zijn ook geen rente-uitkeringen. Uiteraard zijn er wel heffingen, maar deze staan in verhouding tot het risico van de lening of de geleverde prestatie. Dit wil niet zeggen dat STRO per definitie tegen alle vormen van rente is. Er zijn experimenten met rentemodellen gedaan en zolang de renteopbrengsten in het productieve circuit blijven, blijkt dat rente effectief kan worden ingezet als extra economische stimulans wanneer dit nodig is. Bijvoorbeeld als ‘start-up’-strategie voor een beginnend handelsnetwerk. In dit geval worden de renteopbrengsten direct ingezet ter uitbreiding van het netwerk. Uiteraard moeten er duidelijke regels zijn. De operaties moeten zo worden ingericht dat de rente niet als speculatiemiddel kan dienen en niet tot ongecontroleerde groei kan leiden.

 

Associatieve economie
Steiner stelt dat geld deel uitmaakt van het economische gebied en dat geld daarom ook zou moeten worden geschapen binnen ditzelfde gebied en niet door de staat of centrale bank, omdat deze onmogelijk alle behoeften en omstandigheden kunnen overzien. De staat heeft wel de taak aan te geven waar de grenzen liggen en in de vorm van wetgeving economische randvoorwaarden vast te stellen die de mens een rechtvaardig en menswaardig bestaan garanderen. Bijvoorbeeld door het bepalen van veilige werkomstandigheden en maximale arbeidstijden. Maar binnen deze randvoorwaarden zal de economie vrijgelaten moeten worden. Economische beslissingen, zoals het bijsturen van geldstromen en het bepalen van rente, zullen bewust geregeld moeten kunnen worden vanuit de concrete economische praktijk. Dit kan volgens Steiner alleen effectief worden georganiseerd door instanties zoals associaties waarin zowel producenten als consumenten vertegenwoordigd zijn. De associatieve vorm is in zekere zin een middenweg waarbij men niet alle heil bij de staat zoekt. Maar zich ook niet volledig overgeeft aan de beslissingen van individuele deelnemers en omstandigheden in de markt. Hiermee wijkt Steiner af van de ideeën van economen als Adam Smith en David Ricardo, die aanhangers waren van de ‘laissez faire’-theorie, waarbij de beslissingen geheel aan de markt worden overgelaten. Bij de ‘laissez faire’-theorie vertrouwt men op de werking van de ‘invisible hand’, waarbij het streven naar individueel gewin volgens een evolutionair proces tot een efficiënte economie zou leiden. Deze theorie, hoewel populair, werd ook door vele economen als utopisch en onrealistisch gezien. En in de huidige economie, die in principe een ‘laissez faire’-economie is, zijn de tekortkomingen duidelijk te zien. Steiner was van oordeel dat de economie wel degelijk sturing nodig heeft, maar geen centrale sturing. Een associatie waarvan het bestuur bestaat uit mensen die zelf in het economische proces staan en de nodige kennis en vakbekwaamheid hebben, achtte hij bij uitstek in staat om de economische processen te coördineren. Dankzij de participatie van alle deelnemers en de transparantie van de geldstromen, kunnen de belangen efficiënter op elkaar afgestemd worden. De associatie kan er tevens zorg voor dragen dat deelnemers gelijke kansen hebben. Het is daarbij niet de bedoeling dat de associatie verregaand kan ingrijpen in de individuele economische handelingen. De ondernemers zullen vrij moeten zijn om hun talenten aan te wenden en naar eigen inzicht hun geld te kunnen inzetten zonder daarbij belemmerd te worden door van buiten af opgelegde regels.

 

Het C3 netwerk
Strohalm heeft sinds de jaren negentig experimenten uitgevoerd met economische modellen en onderzoek gedaan naar het effect van economische sturingsmechanismen. Eén van de praktische resultaten van dit onderzoek is het C3 model (Commerce and Consumer Circuit). Een C3 is een democratisch samenwerkingsverband tussen bedrijven en consumenten. Een C3 heeft een eigen betaalsysteem waarin iedere deelnemer een rekening heeft en onderlinge betalingen met een interne ‘betaaleenheid’ kunnen worden verricht. De deelnemers hebben toegang tot het betaalsysteem via online bankieren, mobiele telefoon of betaalkaarten en het is ook mogelijk papiergeld te gebruiken. De betaaleenheden worden verkregen in de vorm van leningen in eenheden. Tegenover de interne rekeneenheid staat, zoals bij elk betaalmiddel, een garantie. Deze dekking is in de vorm van conventioneel geld (bijvoorbeeld de euro) of in de vorm van financiële garanties, zoals schuldbekentenissen, promessen et cetera. In principe kan iedere vorm van kapitaal of toekomstig kapitaal garant staan als dekking voor de interne eenheden. Zo zou men bijvoorbeeld op basis van toekomstige productie lokaal geld kunnen scheppen. In het C3 model is de dekking uit praktische overwegingen vooralsnog in conventioneel geld. Dat wil zeggen dat een rekeneenheid één op één tegenover de waarde van de nationale munt, bijvoorbeeld de euro, staat.

Het is belangrijk dat de totale in omloop zijnde eenheden in balans zijn met de dekking. De controle van de balans in een C3 netwerk wordt gewoonlijk uitgevoerd door een onafhankelijk financieel instituut. Eén van de voorwaarden in de statuten van een C3 bepaalt dat er geen gedupeerden mogen zijn wanneer het netwerk faalt.

Doordat de C3 de geldscheppende instantie binnen het netwerk is, heeft het veel ruimere middelen ter beschikking dan conventionele financiële samenwerkingsvormen, zoals kredietcoöperaties. Een kredietcoöperatie is nog altijd sterk afhankelijk van de financiële wereldmarkt en richt zich noodzakelijkerwijs op de ‘bovenkant’ van de markt. Dat wil zeggen op de zeer hoge rendementen. Alle productiviteit die daar onder valt komt niet makkelijk in aanmerking voor investeringen. Maar waar lokale deelnemers op de wereldmarkt met de harde concurrentie en hoge rendementen niet competitief kunnen zijn (bijvoorbeeld door ongunstige rentestand) kunnen zij lokaal wel competitief en rendabel zijn. Een C3 levert een structuur waarin deelnemers zich op de lokale markt kunnen richten. Het netwerk biedt toegang tot (lokaal) krediet en samenwerkingskanalen die het de deelnemers mogelijk maken de lokale handelsactiviteiten optimaal uit te breiden. Dit is een groot voordeel ten opzichte van de conventionele economie waar veel ondernemerskwaliteit ongebruikt wordt gelaten doordat de concurrentieslag om de consument weinig ruimte overlaat voor onderlinge samenwerking. Daarbij heeft men in de huidige economie steeds meer het zicht op de economische banden verloren. Het is nog niet eens zo lang geleden dat producenten er duidelijk het belang van inzagen dat de mensen in de regio of het land voldoende vermogen hadden om hun producten te kopen. In het huidige stelsel richt de productie zich in steeds mindere mate op behoeften en steeds meer op koopkracht, waar ter wereld deze zich ook bevindt. Door de complexe handelsprocessen en geavanceerde technologieën is men zich steeds minder bewust van wat men aanricht en in beweging brengt. Ook voor de producenten is het moeilijker geworden om afzonderlijk de marktontwikkelingen in te schatten. De vervreemding tussen consumenten en producenten die is ontstaan, vormt een obstakel om vanuit praktische marktinzichten economische beslissingen te nemen die er voor zorgen dat vraag en aanbod efficiënt op elkaar aan kunnen sluiten.

Doordat in een C3 netwerk consument en producent direct bij het netwerk betrokken zijn is er een effectievere afstemming mogelijk. De deelnemers van een C3 netwerk hebben toegang tot een platform dat deze communicatie (via Internet en mobiel) vergemakkelijkt. De consument in een C3 netwerk vervult ook de rol van investeerder. Wanneer de consument bij een bepaalde winkel koopt investeert hij of zij in deze winkel. Omdat de winkel deel van de lokale kringloop uitmaakt en de opbrengsten ook weer binnen deze kringloop zal besteden, is de kans groot dat het bestede geld weer terugvloeit naar de consument, die het weer opnieuw kan uitgeven. Dit is niet slechts een idealistische voorstelling. De praktijk heeft aangetoond dat een bedrag dat binnen een lokaal netwerk wordt uitgegeven op zijn minst drie keer meer economische activiteit genereert dan eenzelfde bedrag in het conventionele geldcircuit.

De C3 associatie is verantwoordelijk voor het opereren en onderhouden van het systeem. In associatief overleg wordt beslist over financiële zaken als de hoeveelheid kapitaal die wordt uitgezet en de besteding van de opbrengsten van het netwerk. Indien nodig kan de associatie ook correcties uitvoeren om geldstromen af te remmen of te stimuleren, zodat de economische kringloop alle deelnemers zo optimaal mogelijk kan bereiken. Doordat de bestemming van investeringen door de deelnemers zelf wordt bepaald zullen deze eerder gericht zijn op de lokale belangen. Dit leidt tot een betere economische afstemming en uiteindelijk tot een stabiele economie. Vertrouwen is een essentiële factor voor een stabiele economie maar ontbreekt vaak in het huidige systeem. Investeerders en bedrijven op de internationale markt kunnen van de ene op de andere dag besluiten om kapitaal en productie te verplaatsen naar een ander gebied of land met hoger rendement, daarmee vaak een verwoeste economie achterlatend. Deze onzekere factor is een voortdurende dreiging voor lokale economieën die sterk afhankelijk zijn van de financiële wereldmarkt. Een economie die gebaseerd is op lokale afstemming zal stabieler zijn omdat men er ook op kan rekenen dat de behoeften van de lokale afnemers niet van de ene op de andere dag zullen verdwijnen. Doordat men zekerder is van de afname van producten en diensten zijn er tevens meer mogelijkheden om duurzame investeringen met langetermijnrendementen aan te trekken. Dit is ook een impuls voor duurzame productie. Door de kortere afstanden zullen de transportkosten lager zijn, wat minder schadelijk is voor het milieu. Een lokaalgerichte economie kent over het algemeen meer diversiteit en meer lokale interactie en hierdoor een sterkere sociale cohesie.

Dit betekent niet dat het succes van een C3 netwerk afhankelijk is van sociale programma's of ethische overtuiging van de deelnemers. Een C3 kan een strikt commerciële inslag hebben maar ook een maatschappelijke motivatie. Een C3 kan bijvoorbeeld een deel zijn van het programma van een lokale overheid. Het inzetten van een C3 hoeft geen radicale omslag te zijn. De economische werkelijkheid is nu eenmaal niet van de ene op de andere dag te veranderen. De benadering die STRO volgt wordt wel de ‘langzame revolutie’ genoemd. Volgens deze benadering kan een netwerk geleidelijk worden opgebouwd en uitgebreid. Een C3 netwerk kan naast het gewone geldcircuit functioneren als aanvullend handelskanaal. Bedrijven die zich aansluiten bij een C3 netwerk bepalen zelf in hoeverre zij aan het netwerk willen deelnemen. Daarbij is uitwisseling tussen het C3 netwerk en het conventionele geldcircuit onder bepaalde voorwaarden mogelijk. De lokale economie heeft natuurlijk zijn plaats binnen de wereldeconomie en er zullen bedrijven zijn die in meer of mindere mate van import afhankelijk zijn. Bijvoorbeeld omdat een bepaalde grondstof niet lokaal aanwezig is. Omdat de eenheden gedekt zijn met conventioneel geld kunnen bedrijven (onder bepaalde voorwaarden) de eenheden omwisselen tegen conventioneel geld indien dit nodig is. Dit is een belangrijk gegeven want juist deze bedrijven staan vaak aan het begin van een economische keten. Een bedrijf dat hout importeert en verwerkt zal bijvoorbeeld weer leveren aan meubelmakers en de woningbouw et cetera. Ook zal een bedrijf dat overweegt om zich bij een C3 netwerk aan te sluiten deze stap makkelijker maken indien het weet dat, wanneer het er niet in slaagt de eenheden binnen het netwerk te besteden, de eenheden tegen nationaal geld omgewisseld kunnen worden.

Al naar gelang meer producten en diensten binnen het netwerk worden aangeboden kan de voorkeur naar lokaal geld geleidelijk toenemen. Wanneer er een behoefte aan import is kan de voorkeur uitgaan naar een extern C3 netwerk. Wanneer bijvoorbeeld de eerder genoemde importeur van hout dit bij een andere C3 zou kunnen kopen, zou dat de economie van beide netwerken kunnen versterken. De structuur van het C3 model is schaalbaar. Dat wil zeggen dat C3 netwerken ervoor kunnen kiezen zich te verenigen op regionaal, nationaal en internationaal niveau in een democratische ‘bottom-up’-structuur waarin elk niveau zelfbeschikkingsrecht heeft. Een gemeenschap of regio zal bijvoorbeeld vanuit eigen economische realiteit kunnen beslissen over zaken als investeringen en voorwaarden voor import en export. Dit leidt tot een geleidelijke opbouw van een handelskanaal dat een alternatief geeft voor de blootstelling van de effecten van speculatief kapitaal.


Koop-, leen- en schenkgeld
Er zijn volgens de antroposofie drie hoofdmanieren te onderscheiden waarin geld van bezitter kan veranderen. Dit zijn respectievelijk kopen, lenen en schenken. Iedere vorm van overdracht heeft zijn eigen eigenschappen en kwaliteiten.

Het geld dat wordt gebruikt voor koop heeft de functie van ruilmiddel en is zeer beweeglijk. Bij kooptransacties is er altijd sprake van een tegenovergestelde stroming van de waren die met het geld gekocht zijn. Zodra een product geconsumeerd wordt ontbreekt het in de economie en zal het worden aangevuld. Het koopgeld veroorzaakt dus een zekere zuigwerking waardoor het productieproces op een natuurlijke manier in stand wordt gehouden.

Zoals eerder beschreven ontstaat nieuw geld wanneer mensen of bedrijven leningen aangaan. Bijvoorbeeld om de aanloopkosten van een startende ondernemer te financieren of om te investeren in nieuwe productiemiddelen. Bij de lener komt het geld als tegoed in de boekhouding en deze kan het gedurende een bepaalde periode besteden. Het leengeld geeft de eigenaar de ruimte om er zijn creativiteit en ondernemerstalent op toe te passen. Het vervult de functie van opslag van waarde en kent dus niet de snelle beweeglijkheid van koopgeld. (Consumentenkrediet heeft al een directe bestemming en valt onder koopgeld).

Het feit dat nieuw geld in de vorm van leningen wordt gecreëerd wil niet zeggen dat het omgekeerde waar is. Leengeld is niet per definitie altijd ‘nieuw’ geld. Wanneer een ondernemer beslist om een geldbedrag niet direct te besteden maar er tijdelijk afstand van te doen (door het weg te zetten tegen aantrekkelijke voorwaarden) spreekt men over spaargeld. Dit spaargeld kan door de gelduitgevende instantie (bijvoorbeeld de bank) worden gebruikt om uit te lenen en is dus ook een bron van leengeld.

De derde vorm van geld is het ‘schenkgeld’. Aan schenkgeld zijn geen eisen verbonden. Dit kan de indruk wekken dat het om een overdracht op basis van altruïstisch handelen gaat maar dit is niet het geval. Een gedeelte van de bevolking is niet direct productief in de economie en deze mensen zijn aangewezen op schenkgeld. Het zijn in die zin zuivere consumenten. Kinderen en bejaarden vallen hieronder, maar ook personen die zuiver geestelijke arbeid doen, zoals kunstenaars en wetenschappers. Dit wil niet zeggen dat deze personen geen waarde aan de maatschappij leveren. Bejaarden hebben een productief leven achter de rug en kinderen zullen in de toekomst productief zijn. Toen een wetenschapper als Leibnitz de differentiaalrekening uitvond leverde dat geen directe productiviteit op. Maar bij elke tunnel die aangelegd wordt, wordt de differentiaalrekening toegepast. Het werk van Leibnitz is dus uiteindelijk zeer productief gebleken.

Net als de drie gebieden van de driegeleding zijn koop-, leen- en schenkgeld te onderscheiden maar niet te scheiden. Ze lopen voortdurend in elkaar over. Schenkgeld en leengeld zullen bijvoorbeeld als koopgeld worden besteed. Geld kan ook tegelijkertijd meerdere vormen aannemen. Wanneer bijvoorbeeld geld wordt gebruikt om te sparen dan zal dit geld bij de uitlener als spaargeld in de boekhouding staan maar het kan tegelijkertijd uitgeleend worden en wellicht als koopgeld worden besteed.

Ook bij deze drie gebieden geldt dat wantoestanden kunnen ontstaan wanneer één gebied de overhand krijgt. Wanneer bijvoorbeeld leningen massaal gebruikt worden om te kopen (directe consumptie) en niet om productiemethoden te verbeteren, betekent dit dat er minder geld beschikbaar zal zijn voor investeringen. Om aan de (grote) consumptievraag te voldoen zal men uitwijken naar import en alles lijkt in orde te zijn, maar er is een economische onevenwichtigheid. Het is opmerkelijk dat dit voorbeeld honderd jaar nadat het is geschreven zo actueel is.

Wanneer men een overzicht heeft van de koop-, leen- en schenkgeldstromen binnen een economie kan dit relevante en bruikbare informatie opleveren waardoor men beter inzicht kan krijgen in de economische behoeften en de relaties tussen consumenten, leners en kredietverstrekkers. Door het toepassen van regels en afspraken betreffende verschillende geldvormen is het mogelijk de economische processen die ermee verbonden zijn, zoals investeringen, kredietallocatie en economische stimulatie, beter op elkaar af te stemmen.

 

Geldsoorten onderscheiden
Binnen een C3 netwerk kan men ook onderscheid maken tussen kopen, lenen en schenken. In het betaalsysteem van een C3 kunnen eenheden in omloop worden gebracht op basis van deposito's in conventioneel geld en ‘toekomstige’ betalingen in de vorm van leencontracten, eveneens in conventioneel geld. Wanneer er leningen in het netwerk uitstaan betekent dit dat de dekking van de interne eenheden gedeeltelijk uit conventioneel geld bestaan en gedeeltelijk uit tegoeden (de leenbetalingen die nog niet afgelost zijn). Dit betekent dat het geld niet te allen tijde direct voor inwisseling beschikbaar is. Zoals eerder beschreven is de mogelijkheid tot omwisselen een belangrijke factor in een C3 netwerk. Om te kunnen garanderen dat inwisseling altijd mogelijk is en deelnemers niet hoeven te wachten op de toekomstige aflossingen van de leningen, is er een heffing op het vroegtijdig inwisselen van eenheden. Met de inkomsten van deze heffing kan de organisatie vroegtijdig geld beschikbaar maken door een lening op de financiële markt aan te gaan. Het gaat dus om tijdelijke ‘overbrugging’ waarvan de kosten via de heffing worden doorberekend aan degene die vroegtijdig wil omwisselen.

Het is belangrijk te vermelden dat het omwisselen een uitzonderingssituatie is. De meeste deelnemers zullen binnen het netwerk besteden. Alleen wanneer een bedrijf geen interne besteding kan vinden, kan het besluiten tot omwisselen (en zal hiervoor dus een heffing moeten betalen).
Omdat niet alle deelnemers omwisselen en ook omdat het om te wisselen bedrag voor een deel zal bestaan uit eenheden die al dekking hebben (dus waarvan de leningaflossingen al binnen zijn), pakt het te overbruggen bedrag relatief laag uit. Hierdoor zijn de kosten voor de interne leningen in een C3 voordeliger dan de conventionele leningen met rentetarieven. Uiteraard worden er wel kosten in rekening gebracht zoals de operationele kosten en de kosten voor het garantiefonds dat risico's als achtergestelde leningen moeten afdekken.

Het is in het C3 betalingssysteem mogelijk om van elk bedrag in het systeem, hetzij een saldo of een betalingsgedrag, te zien in hoeverre het al dekking heeft. Dit wordt uitgedrukt in een ‘leenindex’, wat een gewogen gemiddelde is van de leenbedragen en aflosdata. Wanneer alle leningen in het systeem zouden zijn afbetaald en er dus volledige dekking is, is de leenindex voor ieder bedrag nul. Tevens is het van elk bedrag in het systeem bekend wat de gemiddelde ‘leeftijd’ is. Dat wil zeggen hoe lang de eenheden die het bedrag vormen in omloop zijn. Deze gegevens (gemiddelde leeftijd en leenindex) worden gebruikt om de heffing zodanig te berekenen dat deze in verhouding staat tot het bedrag dat de C3 organisatie op de financiële markt zal moeten lenen. Dit betekent bijvoorbeeld dat op een omwisseling van een bedrag waarvan de dekking van de eenheden voor een groot deel uit langetermijnleningen bestaat, een hogere heffing zal worden toegepast dan een omwisseling van een bedrag waarvan de eenheden al grotendeels door nationaal geld zijn gedekt en/of de gemiddelde aflooptijd van de leningen korter is. Over het algemeen zullen de leenkosten en omwisselheffing voordeliger uitvallen wanneer de eenheden langer binnen het netwerk circuleren.

Een deelnemer kan altijd zien wat de gemiddelde leeftijd van haar/zijn saldo is en ook wat de leenindex is. Voordat een betaling verricht wordt kan de deelnemer zien wat de eventuele omwisselheffing voor dat bedrag zal zijn. Betalingen tussen deelnemers zullen effect hebben op de gemiddelde omlooptijd en leenindex en daarvoor hebben de deelnemers onderling tot op zekere hoogte toegang tot deze informatie.

Een deelnemer die een lening afsluit en nieuwe eenheden krijgt heeft dus een saldo met ‘jong’ geld met een relatief hoge leenindex. Dit ‘jonge’ geld staat aan het begin van de economische ketens en heeft ‘leengeldkarakteristieken’. Deelnemers als leners en consumenten die over het algemeen intern besteden, zullen minder waarde hechten aan de leenindex en gemiddelde leeftijd omdat zij niet geneigd zijn om te wisselen (en dus geen omwisselheffing hoeven te betalen). Een consument zal dus geen probleem hebben om ‘leengeld’ te accepteren. De liquiditeitsheffing, die wel op alle deelnemers van toepassing is, vormt een extra stimulans voor besteding (dus circulatie) van de in omloop gebrachte eenheden. Al naar gelang leengeld intern circuleert krijgt het steeds meer ‘koopgeldkarakteristieken’.

Deelnemers die wél geneigd zijn tot omwisselen, zoals importbedrijven of directe afnemers van deze ‘omwisselaars’, zullen de voorkeur geven aan ‘oud’ geld met een lage leenindex om zodoende een hoge omwisselheffing te ontlopen.

Een deel van de inkomsten van de liquiditeitsheffing zal aan de organisatie ten goede komen. Dit geld kan worden ingezet voor lokale investeringen of worden uitgeleend tegen lage voorwaarden (het heeft immers al dekking). Dit geld kan men de kwaliteiten van schenkgeld toekennen.

Zowel de liquiditeitsheffing als de omwisselheffing zijn ‘sturingsmechanismen’. In gebieden als economie en politiek worden sturingsmechanismen vaak toegepast. Wellicht het oudste voorbeeld van een sturingsmechanisme is het verhaal van Abraham en zijn neef Lot die een oplossing zochten om een stuk land te verdelen op zo`n manier dat beide partijen tevreden zouden zijn. De oplossing was eenvoudig. Eén partij (Abraham) verdeelde het land in twee delen en de andere partij (Lot) mocht als eerste zijn keuze tussen deze twee bepalen. Uiteraard is dit een eenvoudig voorbeeld. Maar sturingsmechanismen zijn over het algemeen niet complex. Het kenmerk is dat de deelnemer in principe niet de details van het mechanisme hoeft te kennen zolang hij of zij er maar zeker van is dat hij/zij een voor hem/haar goede en eerlijke keuze kan maken. Aan de andere kant hoeft de organisatie er slechts zorg voor te dragen dat het mechanisme correct werkt en hoeft zich niet met de marktbeslissingen te bemoeien. De deelnemers komen via hun keuzes zelf tot de meest effectieve oplossing.

De sturingsmechanismen in het C3 model maken het mogelijk om volledig gedekte leningen uit te zetten tegen lagere kosten dan leningen in het conventionele geldcircuit. Dankzij de automatische omwisselheffing kan het C3 netwerk zichzelf financieren. De omwisselheffing is niet alleen een financiële oplossing maar biedt ook een stimulans voor interne besteding en uitbreiding van het netwerk. Deelnemers zullen er belang bij hebben om bedrijven waar zij mee handelen in het netwerk te betrekken. Als koper zullen zij de omwisselheffing ontlopen en als verkoper een nieuwe besteding voor interne eenheden vinden. Op deze manier kan het netwerk groeien. Hoe groter het aanbod van producten en diensten in het C3 netwerk zal zijn, hoe minder er noodzaak tot omwisselen zal zijn. Hierdoor zal de C3 organisatie steeds meer kapitaal kunnen opbouwen en leningen kunnen uitzetten tegen gunstiger voorwaarden. De C3 associatie zal indien nodig, nieuwe sturingsmechanismen en voorwaarden kunnen implementeren die voor de toekomstige situaties het meest geschikt zijn.

Hugo van der Zee is werkzaam bij de organisatie STRO (www.socialtrade.org) en verantwoordelijk voor Cyclos, de open source online-bankierssoftware (www.cyclos.org).

 

 

 

Oorspronkelijk gepubliceerd in: Driegonaal, jrg.31, nr.5/6