De vrijwording van het economisch leven
We hebben eerder de sociaal-culturele ontwikkeling van de mensheid zo beschreven dat uit een, het gehele maatschappelijke leven dominerende theocratie zich allengs een meer democratisch georiënteerd rechtsleven vrijmaakt.
We hebben laten zien dat naarmate de levende bronnen voor de hiërarchische leiding van het geestesleven opdrogen, enerzijds deze leiders hun tanende autoriteit vervangen door macht, anderzijds de inhoud van dit geestesleven steeds verder verschraalt en afsterft in dogmatiek en abstracte intellectualiteit.
Ook het rechtsleven raakt het zicht op zijn inspirerende bronnen kwijt (in feite het voorbeeld van de christelijke gemeentes) en komt in de grip van machten die in naam van de gelijkheid het rechtsleven laten ontaarden in een wurgende bureaucratie.
Nu heeft die hele ontwikkeling, op z’n minst tot aan de renaissance, zich afgespeeld op basis van een slapend, dienend economisch leven, dàt deel van het maatschappelijk bestel dat zorgt voor de materiële verzorging van de mensen. Dit economisch leven werd verzorgd door slaven, lijfeigenen en horigen. Naarmate geestesleven en rechtsleven hun grip op de werkelijkheid verliezen, begint dit economisch leven zich te emanciperen. Het begint in Venetië met de oprichting van een handelsrepubliek. Het proces zet zich voort in de Hanzesteden, in de emancipatie van de Gilden uit hun kerkelijke binding, in de oprichting van de Verenigde Oost-Indische Compagnie als eerste N.V.
Toch was dit allemaal nog voorspel. Het speelde zich af in de sfeer van ambacht en handel. De grote doorbraak voor een werkelijke liberalisering van het economisch leven komt in de 18e eeuw met de industriële revolutie. De laatste abstracte neerslag van een eens bloeiend spiritueel leven blijkt het uitgangspunt te worden voor een nieuwe wetenschap die al spoedig operationeel wordt in techniek, die op haar beurt een nieuwe industrie mogelijk maakt. Gestorven geestinhoud bloeit op in een spoedig wild woekerend commercieel-industrieel economisch leven. De laatste religieuze en feodale banden worden afgeschud zodat werkelijk van een ongeremde liberalisering kan worden gesproken.
Zoals na de emancipatie van het rechtsleven een doorgaande strijd ontbrandt om de hegemonie van kerk of staat, van Paus of Keizer (we spraken daar eerder over), zo neemt deze strijd aan intensiteit toe nu een derde partij in het strijdperk treedt. Het oude hiërarchische denken -nu niet individueel maar institutioneel- blijkt een taai leven te hebben. Tot op de dag van heden vechten de drie ‘gebroeders’ om een dominante plaats in het maatschappelijk bestel.
Bij de hegemonie van het geestesleven denken we aan de ‘theocraten’ in meer oostelijke landen, aan de ideologische dictatuur in de voormalige Sovjetunie, en in de Westerse landen, waar kerk en staat officieel gescheiden zijn (maar achter de schermen een niet geringe machtspolitiek voeren), aan de dominantie van het positief-materialistische wereldbeeld dat in wetenschap, onderwijs en gezondheidszorg voor sacro-sanct wordt verklaard en door alle officiële experts in stand wordt gehouden (in feite dus toch een soort hiërarchie).
Bij de hegemonie van het staatsleven ligt het voor de hand waarheen we kijken. De politici, en meer nog de in hun schaduw opererende bureaucraten, hebben maar één doel: hun territorium uitbreiden, het maatschappelijk leven tot in alle uithoeken en haarvaten bureaucratisch ordenen en beheersen.
En rond de dominantie van het economisch leven speelt zich heden ten dage de grote strijd af. Aan alles hangt tegenwoordig een prijskaartje, we signaleerden al dat de commercie alom aanwezig is. Waar politici niet meer de fantasie of het vermogen of de moed hebben om sociale problemen adequaat op te lossen, worden deze aan de markt overgelaten. Uiteindelijk is alles een kostenvraagstuk (sic)! En daarmee is de deur wijd open gezet voor globalisatie, een beweging die wel terecht alle economische vraagstukken in een mondiale context wil zien, maar daarbij wel brutaal heen walst over de ecologische, sociale en culturele consequenties. Het verzet tegen deze vorm van globalisatie neemt eveneens mondiale vormen aan (Seatle, Praag, Gotenborg, Genua).
Deze strijd om de hegemonie tussen ideologie, bureaucratie en commercie is destructief, uitzichtloos en zinloos. Ze berust op een hiërarchisch denken, een beheersdenken dat volledig gedateerd is. Dat had al duidelijk kunnen zijn na de eerste wereldoorlog, toen die voor diezelfde hegemoniestrijd geen adequate oplossing bleek te zijn. Hoewel de oorlog dit probleem niet oploste werden daaruit geen fundamentele conclusies getrokken. De hegemoniestrijd ging onverminderd voort. De Tweede Wereldoorlog brak uit. Hoewel er daarna gigantische sociale aardverschuivingen plaatsvonden (de afbraak van koloniale rijken, de opkomst van de mensenrechtenbeweging en milieubeweging, het einde van het Sovjet-imperium en de opkomst van de civil society, om de belangrijkste te noemen) kan men de indruk krijgen dat bij veel machthebbers, representanten van het oude hiërarchische denken, nog altijd de ernst van de situatie niet is door gedrongen en nog altijd de hoop leeft dat met enige -schijnbaar het fundamentele maar in wezen toch kosmetische- veranderingen het oude kan voortbestaan.
Wie zich een voorstelling wil maken in welke richting vernieuwing van het maatschappelijk bestel noodzakelijk is en hoe radicaal die is, verdiepe zich in Steiners visie van de sociale driegeleding. Als antwoord op de absolute impasse waarin na de eerste wereldoorlog de maatschappelijke verhoudingen verkeerden, bracht hij de visie van het driegelede sociale organisme. Door zijn mogelijkheid op een dieper, meer wezenlijk niveau ontwikkelingstendenties waar te nemen, was hem duidelijk geworden dat de tijd definitief ten einde is waarbij mensen in maatschappelijke categorieën kunnen worden ingedeeld en zich van buiten af laten sturen. De mensen hebben zich zover geïndividualiseerd en geëmancipeerd dat ze bewust en autonoom aan alle geledingen van het maatschappelijk leven kunnen en willen deelnemen en daaraan ook medeverantwoordelijke leiding willen geven.
De maatschappelijke geledingen waarvan hier sprake is, zijn niet nieuw. Ze zijn oeroud omdat ze het mensenbeeld representeren. We hebben ze beschreven als het geestelijk-culturele leven, het sociaal-rechtsleven en het aards-economisch leven. We zagen hoe deze geledingen aanvankelijk strikt hiërarchisch geordend waren, hoe ze zich na elkaar van elkaar losmaken om vervolgens te strijden om een hegemonie over de andere twee, waarmee in feite de oude hiërarchische structuur weer is hersteld, alleen in een andere rangorde. Waar het nu in de context van dit boekje om gaat is dat de visie van de sociale driegeleding radicaal met het oude hiërarchische denken breekt. In de sociale driegeleding moeten we principieel horizontaal denken. Het geestesleven, het rechtsleven en het economische leven zijn in wezen gelijkwaardig. Het zijn organen van een sociaal organisme die ten opzichte van elkaar in een wederzijdse afhankelijkheid staan. Geestesleven en rechtsleven kunnen de voorwaarden scheppen voor een gezond economisch leven en zouden zich in die zin ook dienstbaar moeten opstellen. Maar economisch leven en democratisch rechtsleven zijn evengoed voorwaarden voor een bloeiend geestesleven en zouden zich in die zin ook dienstbaar moeten opstellen. En zo ook het geestesleven en het economisch leven in relatie tot een menswaardig sociaal leven. Elk van de drie, elkaar doordringende subsystemen heeft een eigen functie en een eigen identiteit, die het ontleent aan de leidster waarop het zich oriënteert: vrijheid voor het geestesleven, gelijkheid voor het rechtsleven en wederzijdse hulpverlening of broederlijkheid voor het economisch leven. In hun samenhang vormen ze een sociaal-ecologisch systeem, een horizontaal netwerk van elkaar dragende functies.