Ruud Thelosen

Een gezonde samenleving

door maatschappelijke driegeleding
- een nieuwe opgave voor de politiek

 Allereerst proberen we na te gaan wat de belangrijkste politieke basiswaarden in onze samenleving zijn en opmerkelijk genoeg zijn die al bekend sinds de Franse Revolutie (1789), waar op de barricaden de kreten Liberté, Egalité en Fraternité werden gescandeerd. Het zouden de pijlers moeten worden van een nieuwe toekomstige samenleving. Een samenleving waarin vrijheid voor de burger gewaarborgd is (zoals nu ook vastgelegd in de meeste Europese grondwetten), waarin gelijkheid bestaat en broederschap of solidariteit de basis is van een sociale gemeenschap. Deze fundamentele waarden in een onderlinge balans brengen is de opgave van een moderne samenleving. In de afgelopen 200 jaar is er op dit vlak al veel gebeurd. Deze politieke waarden zouden de kern moeten zijn van de waardendiscussie in de huidige politiek.

Rudolf Steiner heeft aan het begin van de vorige eeuw een nieuwe maatschappijvisie geformuleerd, die hij sociale driegeleding noemde. Voor een goed begrip prefereer ik de term ‘maatschappelijke driegeleding’ aangezien het een maatschappijvisie betreft.

Hij gaf aan dat de maatschappij eigenlijk uit drie levensgebieden (geledingen genaamd) bestaat en binnen elk daarvan gelden eigen criteria (lees: waarden) die dominant zouden moeten zijn. Deze levensgebieden zijn enerzijds het gebied dat we aanduiden als het culturele maatschappelijke leven - door Steiner het geestesleven genoemd - en anderzijds de economie. De verbinding tussen die twee gebieden is het rechtsleven, het domein van de overheid. De overheid moet enerzijds beschermend optreden ten opzichte van de burgers en het sociale maatschappelijke leven, maar heeft anderzijds een algemene verantwoordelijkheid en moet corrigerend optreden ten opzichte van het bedrijfsleven, de economie.

Het culturele maatschappelijke gebied is het gebied van wetenschap, kunst, cultuur, onderwijs, religie, vrijetijdsbesteding, gezondheidszorg etc. Hier zou de mens vrij moeten zijn om zijn eigen keuzes te maken en in die keuzes gerespecteerd dienen te worden. Niet voor niets garandeert onze grondwet vrijheid van religie, meningsuiting, vereniging en onderwijs. In dit gebied is de morele mens actief met zijn opvattingen, individuele afwegingen, vaardigheden en individuele keuzes. Thorbecke heeft er destijds met succes voor gestreden om hiervoor een vrije ruimte te scheppen. Hij heeft ervoor gezorgd dat deze waarden verankerd zijn in de grondwet van 1848 en dat ze ook nu nog hoogst relevant zijn. Menno Lievers, filosoof, citeert Thorbecke met het adagium: ”Kunst is geen regeringszaak”! De overheid mag geen oordeel vellen over kunst, onderwijs en wetenschap want deze gedijen alleen in vrijheid.

Lievers stelt dan ook voor dat de Raad voor Cultuur, die de overheid van advies dient, afgeschaft wordt. Het oordelen over kunst betekent volgens hem ook het hanteren van waardeoordelen, die zijn per definitie subjectief en mogen daarom niet als uitgangspunt dienen voor overheidsbeleid.

Datzelfde geldt voor wetenschap en onderwijs, waar de overheid ook het vormen en hanteren van waardeoordelen moet overlaten aan burgers en samenleving.

In de economie hebben we te maken met de behoeftige mens. Mensen zijn afhankelijk van goederen en diensten die door bedrijven en organisaties geleverd kunnen worden. Daarbij zou het leidende principe broederschap of solidariteit moeten zijn. Feitelijk is dat in het bedrijfsleven ook al zo. Iedereen is namelijk afhankelijk van anderen in zijn behoeftebevrediging. Niemand produceert meer iets voor zichzelf, maar altijd voor een markt of afnemersgroep en dus voor de ander! Werken in het bedrijfsleven is dus bij uitstek een sociale bezigheid, waarmee je anderen een dienst bewijst. Feitelijk is de economie  een mondiale keten van afhankelijkheden tussen leveranciers, producenten, handelaren en afnemers. Als je dat beseft wordt solidariteit een principe dat ‘als vanzelfsprekend’ past bij het bedrijfsleven.

Toch wordt het bedrijfsleven liever niet geassocieerd met een begrip als solidariteit. Bij solidariteit denken we veelal aan de rijkere, die financieel bijdraagt aan de zwakkeren. Of de gezonde mens die bijdraagt voor de zieke mens. Zo gezien zou deze sociale verantwoordelijkheid veel eerder een overheidstaak zijn. Vaak wordt gezegd dat ondernemers zakelijk en niet sociaal voelend moeten zijn! In het feitelijke handelen van het bedrijfsleven gaat de solidariteit, die we ook wel als lotsverbondenheid kunnen omschrijven, schuil. Dat moet verder uitgroeien tot een doelgerichte solidariteit, die tot ‘win-winsituaties’ leidt voor alle partijen in het economische verkeer. In het hoofdstuk over samenwerkingsvormen en associaties zal dat verder worden uitgewerkt.

In het gebied tussen economie en cultureel maatschappelijk leven, het rechtsleven, ontmoeten we de mondige of rechtzoekende mens. In dit gebied past het principe van de gelijkheid als uitgangspunt. We zijn voor de wet gelijk, ongeacht ras, geslacht en leeftijd. Dat veronderstelt ook gelijke behandeling in gelijke gevallen en gelijkwaardigheid in het participeren in het proces van het vormen van regels en wetten.

Alle mensen hebben vanuit deze visie ook het (gelijke) recht op een gezond leven, inkomen, werk, zorg, onderwijs en andere publieke voorzieningen. Het recht op een basisinkomen (vrij zonder plichten) zou te prefereren zijn boven een bijstandsuitkering waar allerlei voorwaarden aan gesteld worden. In samenhang daarmee kan ook een recht op zinvolle arbeid verwerkelijkt worden. Hier ligt dus het primaat van de overheid en wel zodanig dat het publieke belang voorop staat. Zij moet zorg dragen voor een goede infrastructuur en bescherming van mensen en bedrijven.

De implicaties van het concept van maatschappelijke driegeleding strekken zich verder uit dan op het eerste gezicht misschien lijkt. Het behoort bijvoorbeeld ook tot de taak van de overheid om te voorkomen dat het bedrijfsleven het culturele leven infiltreert en dit vervolgens met behulp van kernprincipes als marktdenken en winstbejag vercommercialiseert. We zien daarvan tegenwoordig veel voorbeelden, bijvoorbeeld in het onderwijs dat steeds meer naar de pijpen moet dansen van het bedrijfsleven.

De overheid moet optreden als scheidsrechter en grensbewaker!

Andersom moet het maatschappelijk culturele leven niet de dienst gaan uitmaken binnen de overheid of het rechtsgebied. In de historische ontwikkeling hebben we de theocratie juist ingeruild voor een democratie met een duidelijke scheiding tussen kerk en staat.

Een samenleving is pas gezond als ieder gebied zich naar haar eigen principes kan ontwikkelen. In de 21e eeuw staan we voor de opgave om de economie te scheiden van de overheid en van het maatschappelijk culturele leven.

Adam Smith, liberaal econoom en grondlegger van het moderne economische denken, pleitte weliswaar voor een vrije markteconomie maar had daarnaast wel degelijk oog voor het belang van een vitale en sterke overheid. Ondernemers zijn, volgens Smith, te eenzijdig winstgericht en streven naar prijs- of marktafspraken met branchegenoten om verdere concurrentie uit te schakelen. De overheid heeft daarin een corrigerende taak. Gelukkig onderkent zij dat ook en treedt hard op tegen overtredingen, zoals onder andere is gebleken bij de bouwfraude in 2005. In Europees verband zijn er een aantal veroordelingen geweest en werden boetes opgelegd aan bedrijven zoals Akzo Nobel vanwege prijsafspraken. Waarschijnlijk gaat het hier echter om het topje van de ijsberg, omdat men afhankelijk is van klokkenluiders en voldoende bewijsmateriaal.

In het nieuwe beginselmanifest van de PvdA worden ook kernwaarden genoemd. Zo staat er letterlijk: ”Vrijheid, democratie, rechtvaardigheid, duurzaamheid en solidariteit: dat zijn de idealen van de sociaal democratie”. In deze opsomming lijken ze algemeen geldig voor de gehele samenleving maar dat is in werkelijkheid anders. Rudolf Steiner heeft de kernwaarden juist een plaats gegeven in de samenleving: gelijkheid hoort in het rechtsgebied zoals ook in de grondwet is vastgelegd. Vrijheid hoort thuis in het maatschappelijk culturele leven en wordt gewaarborgd door dezelfde grondwet. Solidariteit hoort thuis in het bedrijfsleven, de economie, maar wordt slechts incidenteel nageleefd. Daar ligt nog een grote opgave.

Dat deze principes juist in de genoemde gebieden thuishoren, blijkt wel als we ze willekeurig omdraaien. Stel bijvoorbeeld dat vrijheid het leidende principe in het bedrijfsleven zou zijn -iets waar Amerikaanse liberalen naar streven-. Dan zou dit leiden tot individualisme en eigenbelang in plaats van het belang van de consument voorop te stellen. Het zou werken als een kankergezwel in het bedrijfsleven, zoals Adam Smith heeft beschreven. Of stel dat gelijkheid het uitgangspunt zou zijn van het maatschappelijk culturele leven. Weliswaar heeft iedereen natuurlijk een gelijk recht op gezondheidszorg of onderwijs, maar als iedereen een gelijke vorm van opvoeding, onderwijs en gezondheidszorg zou krijgen, dan wordt dat inhumaan en dictatoriaal.

Toch gaan we in Nederland al een tijdje sluipenderwijs die kant op. Steeds vaker gaan er stemmen op om alle vormen van bijzonder onderwijs af te schaffen en alleen nog het openbaar onderwijs te bekostigen. Daarnaast groeit de tendens om alleen nog reguliere gezondheidszorg te vergoeden. Zo zijn er nog meer voorbeelden die later aan de orde zullen komen.

Mensen zijn juist verschillend in aanleg en vermogen en moeten daarom vrij zijn in het ontplooien daarvan. Dat leidt tot diversiteit en heterogeniteit, die aansluiten bij ons menszijn. De overheid moet de juiste voorwaarden scheppen en diversiteit stimuleren. Zij moet een beschermend kader bieden voor een vrije ontwikkeling van wetenschap, godsdienst, onderwijs en gezondheidszorg. Dat impliceert ook onthouding als het gaat om inhoudelijke bemoeienis!

Solidariteit kennen we vooral als basisprincipe in ons verzekerings- en belastingstelsel.

Een progressief belastingstelsel beoogt dat de rijken een grotere bijdrage leveren dan de armen. Dit in de veronderstelling dat de sterkere schouders meer kunnen dragen.

Bij verzekeringen geldt iets vergelijkbaars. Iedereen betaalt een vaste premie als dekking voor een bepaald risico en uit de totale pot worden betalingen gedaan aan mensen die recht hebben op een vergoeding.    

Hier zien we dus een voorbeeld van solidariteit dat goed werkt. Om solidariteit in het bedrijfsleven ‘echt’ tot ontwikkeling te brengen is meer nodig. (In latere hoofdstukken zal hier uitgebreid op worden ingegaan). Pas dan kan er sprake zijn van een gezonde samenleving.

Maatschappelijke driegeleding vormt de basis voor een politieke ethiek, die hier trias politica ethica is genoemd. De toevoeging van het ethische aspect in het politieke waardendebat zal in het volgende hoofdstuk aan de orde komen.

Afkomstig uit: Ruud Thelosen, Trias politica ethica, 9789073310698, Assen 2011