Koos Bakker

Een levende wisselwerking tussen producent en consument

Juist rondom onze dagelijkse voeding, zijn we als consument het meest zichtbaar en direct verbonden met degenen die het produceren. Dat verklaart mede waarom juist in de keten landbouw - handel - consument altijd initiatieven zijn om tot een eerlijker systeem en tot 'betere producten' te komen. Dit artikel is de tekst van een voordracht die Koos Bakker, mede-oprichter en voormalig directeur van Odin, hield met als titel: Het verzorgen van de levende wisselwerking tussen producent en consument als opgave van de handel.

In deze voordracht hoop ik u een beeld te kunnen geven van ons werk in de handel met biologisch-dynamische producten.

Allereerst wil ik u meenemen naar het verleden, naar het Nederlandse eiland Wieringen, een eiland dat sinds de jaren ’30 van de 20e eeuw met het vasteland verbonden is. Het eiland was ongeveer 18 kilometer lang en drie kilometer breed. Vrij recent zijn op dit eiland twee goudschatten uit de tijd van de Vikingen gevonden. Het leven van de agrarische samenleving op dit eiland is door historici zorgvuldig onderzocht en dat leverde interessante ontdekkingen op. Zo is bekend dat gedurende een lange tijd in de geschiedenis van Wieringen de producten die de landbouw voortbracht slechts twee maal in het jaar werden afgerekend. Er werd dus niet bij iedere transactie betaald maar de transacties werden gedurende een half jaar opgeschreven, bijvoorbeeld: 10 zakken graan aan de molenaar geleverd, en gemalen; drie schapen geleverd , enzovoort. Twee maal per jaar, in de lente en in de herfst, werd er afgerekend. In de lente wanneer de schapen gelammerd hadden en in de herfst na de hooi- en graanoogst. In deze middeleeuwse eilandgemeenschap leefde intuïtief het besef dat ieder lid van de gemeenschap een bijdrage leverde aan, en afhankelijk was van het geheel. Op die twee momenten in het jaar, dus in het voorjaar en in de herfst, werden de prijzen van de producten en diensten vastgesteld. Zo richtte de hele eilandgemeenschap, akkerbouwers, schapenboeren, vissers, molenaar, slager, bakker enzovoort zich op wat de landbouw en de natuur dat jaar de gemeenschap had gebracht; men nam waar en besprak wat wij nu het economische leven noemen: hoe was de graanoogst dit jaar, is het vee gezond, hoe zijn we door de winter gekomen. Met Dergelijke vragen leefde men, ze werden bij iedere samenkomst of ontmoeting besproken en vanuit deze wederzijdse waarneming, ontstond het gevoel voor waarde en balans en kwamen de prijzen tot stand. De landbouw, en zijn omstandigheden, was - in een soort associatieve samenhang - de maat voor alle waardevorming. De lente- en herfstmarkten die ook vandaag de dag nog op veel plaatsen worden gehouden, zijn een laatste restant van deze maatschappelijke gebeurtenissen, die in het teken stonden van wederzijdse waarneming en waardevorming.

Vervolgens deed, met name in de steden, de stadsmarkt zijn intrede. Daar ontmoetten boeren en stedelingen, producenten en consumenten elkaar. Daarbij ging het niet alleen om een uitwisseling van waren, maar ook om het uitwisselen van informatie, belevenissen en nieuws. Al snel kwam men ertoe voor bepaalde dingen regels op te stellen. Zo werd er bijvoorbeeld geregeld wie bevoegd was om bier op de markt te koop aan te bieden; werd bepaald of en zo ja welke waren van buiten een bepaalde omtrek van de stad aangeboden mochten worden; op de verkopen werden accijnzen geheven enzovoorts. In zekere zin kan gezegd worden dat op de markt de ontmoeting van productie en consumptie als oerbeeld leefde en dat de ervaring leerde dat dat gepaard moest gaan met bepaalde rechtsregels om een en ander in goede banen te leiden.

Nog weer later in de geschiedenis verruimde het marktgebeuren zich. De arbeidsdeling deed zijn intrede en de markt was niet langer de plaats van de eigenlijke ‘markt’, dat is de plaats waar productie en behoefte met elkaar in directe wisselwerking staan. Tussen productie en behoefte vormden zich, als aparte activiteiten, de verwerkende sector en de handel. De economische keten verliep nu via de schakels van produceren – verwerken – handelen – verdelen – consumeren. Dit is de situatie die wij zelf tot in de jaren zestig van de vorige eeuw in dorpen op het platteland in Nederland nog hebben meegemaakt.

Maar de ontwikkeling gaat verder. Produceren, verwerken, handelen en verdelen zijn gebeurtenissen die door menselijke arbeid tot stand worden gebracht. De kostprijs van een product dat van een boer afkomstig is, is in beweging en stijgt naarmate het via de schakels van de keten de consument nadert. In deze richting (van producent naar consument) vindt waardeschepping plaats, terwijl als tegenbeweging (van consument naar producent) een geldstroom vloeit. Wanneer wij menen dat de prijs van een waar een objectief feit is waarin zich de verhouding van aanbod en vraag weerspiegelt, dan verkeren we in een illusie – die misschien nog stamt uit de tijd van de markt in de middeleeuwse steden, waar dit nog wel het geval was. Tegenwoordig zijn immers niet alleen vraag en aanbod, maar in steeds sterkere mate ook arbeid en kapitaal factoren die de prijs van producten en diensten beïnvloeden. 

Zo moest ik zelf, na vele jaren ervaring, tot het inzicht komen dat het in onze tijd niet meer voldoende is wanneer wij, werkzaam in de handel, onze opgave willen beperken tot het uitwisselen van waren. Zelfs als het ons zou lukken nog zo goed te bemiddelen tussen vraag en aanbod, al zouden we consumptie en productie nog zo verfijnd op elkaar kunnen afstemmen en dit alles perfect zouden kunnen organiseren – dan nog komen vandaag de dag geen ‘juiste prijzen’ tot stand. Dat hangt ermee samen dat aan de ene kant lonen steeds meer als onkosten worden beschouwd en dat aan de andere kant kapitaalkosten in de productie steeds meer een overheersende factor zijn geworden. Wanneer men zorgvuldig bekijkt hoeveel kapitaal nu in de landbouw en productieketen werkzaam is, en ziet hoeveel rente en aflossing als verplichting tegenover het gebruik van dit kapitaal staan, dan kunnen we constateren dat de mensen die momenteel in de landbouw werkzaam zijn bijna uitsluitend voor kapitaalverstrekkers werken. En alle mensen die zelf niet in de landbouw werkzaam zijn, maar die wel kapitaalverstrekker zijn, die eten mee van deze arbeid. In laatste instantie geldt dat voor ons allemaal, voor zover wij het geld dat we niet direct als koopgeld gebruiken, in de vorm van spaargeld of pensioenrecht naar een of andere financiële instelling brengen, die dit geld in de vorm van kapitaal laat werken.

Het vrije kapitaalsverkeer is een van de grootste ontregelende krachten in onze samenleving. Het feit dat één enkele mens, alleen omdat de economie in Oost-Azië hapert, in een klap al zijn kapitaal uit dat gebied wegneemt en daarmee een heel continent in een recessie stort; meer in het algemeen dat het kapitaal vrijelijk kan stromen en daarheen vloeit waar het schijnbaar het best rendeert; deze dingen moeten nog veel scherper onderzocht en in ons bewustzijn opgenomen worden. Wij zijn gewend te klagen over hoge prijzen, maar als we de volledige samenhang van de productie van een waar in ogenschouw nemen, zijn de prijzen voorzover bedoeld als vergoeding voor het produceren van deze waar meest te laag De hoge prijzen worden veroorzaakt doordat kapitaalverstrekkers mee-eten. Omdat het verstrekte kapitaal moet renderen wordt er ook geproduceerd zonder dat er vraag naar is of worden behoeftes gemanipuleerd. Dat moeten we leren te begrijpen. We moeten het geheel overzien en vanuit het geheel proberen te handelen.

 

Hiermee wilde ik wijzen op een van de grote krachten waar we vandaag de dag mee te maken hebben. Daarnaast zie ik in onze tijd nog drie andere grote opgaven, of, met andere woorden, drie andere strijdtonelen waar we ons bevinden.

De eerste opgave ligt in de vraag hoe wij ons moeten opstellen ten opzichte van de opvatting dat het, wanneer het om ons voedsel gaat, om een samenstelling van stoffen gaat die men zo goedkoop mogelijk moet zien te verwerven. Dit is de strijd om het kwaliteitsbewustzijn. Hoe kan de consument tot een kwaliteitsbesef komen? De gangbare opvatting over gezondheid en kwaliteit brengt ons steeds meer in een schijnwereld, zodat het bijvoorbeeld makkelijker is het een of andere product dat met mineralen of andere stoffen verrijkt is voor enkele tientallen guldens te verkopen dan om een liter biologisch-dynamische melk voor twee gulden te verkopen. Dit denken in stoffen heeft niet alleen ernstige gevolgen voor de kwaliteit van onze voeding, maar ook voor het sociale leven.

De tweede opgave waarvoor we staan, en die werkelijk een strijd is, is het stimuleren van bewustzijn bij de consument over zijn rol en zijn gedrag in het economische proces. Menen we niet allemaal dat we ons als consument volledig vrij en willekeurig kunnen opstellen? Maar dat er een heel ander economisch leven zou kunnen ontstaan wanneer de consument zich minder vrijblijvend zou gedragen, zich misschien zelfs zou organiseren, dat wordt nauwelijks ingezien. Deze impuls van vrijheid, die op een ander gebied natuurlijk absoluut noodzakelijk is, maar die tegenwoordig sterk op het economisch handelen wordt gericht, vormt een reusachtig probleem. Want hierdoor is de markt volledig anoniem geworden en kunnen waren met vertroebelde prijzen verkocht worden. Die prijzen hebben geen enkele relatie meer met de betreffende waren - ze hebben nog slechts te maken met de arbeid die tot koopwaar geworden is, en met het kapitaal dat tot koopwaar is geworden. De prijs van een waar is zodanig dat de consument geen verhouding meer kan ontwikkelen met de samenhang waarin een waar geproduceerd is, zeker niet wanneer het om landbouwproducten gaat. Melk kost bijna niets, brood mag ook niets kosten en appels moeten ook zo goedkoop mogelijk zijn. En als iemand vraagt of het terecht is dat een supermarktketen de melkprijs verlaagt tot onder de kostprijs van de boeren per liter - zoals kort geleden in Nederland gebeurde - dan wordt het grote argument aangevoerd dat het toch allemaal in het voordeel van de consument is. Het kleine aantal mensen dat langzamerhand begint in te zien dat dat alleen schijnbaar waar is, dat het andere deel van de rekening, voor bijvoorbeeld milieuschade, later toch weer door de consument zal moeten worden betaald, komt dan toch meestal niet verder dan de gedachte dat dan in dat geval de overheid moet ingrijpen. Maar dat de consument en degenen die deelnemen aan het proces van prijsvorming zich zouden moeten veranderen, dat wordt meestal niet ingezien. Nog steeds realiseert de consument zich niet over welke invloed hij zelf beschikt en welke opgave hij in deze zou kunnen vervullen.

De derde opgave – het derde probleem waarmee we te maken hebben – ligt in de dominantie van het grootwinkelbedrijf, de multinationale verdelers. Het is het vraagstuk van de strijd om de zeggenschap bij het transactiemoment met de consument. Daar leeft geen interesse voor de werkelijke behoeften van de consument, geen interesse voor de voorwaarden waaronder de landbouw moet werken maar leeft als enige interesse de drang tot winstmaximalisatie en het hoogst mogelijke rendement voor de aandeelhouders. In het grootwinkelbedrijf worden de inkopen van de consument bij het afrekenen aan de kassa door computers geregistreerd en voor de volgende ochtend liggen de inkooporders die op basis van deze registratie gemaakt zijn reeds bij de producent, die in dit geheel door middel van overeenkomsten gebonden zijn. De computer geeft de opdracht tot productie. Verkoopcijfers laten zien dat hetzelfde nog eens geproduceerd moet worden. De handel, de ‘marktplaats’, dreigt hierdoor te verdwijnen. De bemiddelaar, die de behoeften van alle betrokkenen waarneemt, overziet en verbindt – die het mercuriale principe vertegenwoordigt –, dreigt te verdwijnen. Maar juist vanuit dit bemiddelende middengebied zou, vanuit een samenvoegend bewustzijn iets nieuws kunnen ontstaan dat een verdere ontwikkeling zou kunnen betekenen. Dit middengebied berust op de menselijke ontmoeting en kan nieuwe wegen naar de toekomst banen.

Kan deze verbindende activiteit tussen productie en consumptie blijven voortbestaan? Is het mogelijk door een onzelfzuchtig bemiddelen de juiste en vruchtbare processen in de uitwisseling van productie en consumptie te laten ontstaan? Hoe zou dat kunnen gebeuren?

Het vraagstuk van het kapitaalsverkeer,
het denken in stoffen in plaats van in levenskrachten,
de moedeloosheid die de consument lijkt te verlammen en af te stompen,
de monopolisering van de transactie met de consument door multinationals.
Dit zijn de vier gebieden waar zich de strijd om de associatieve economie zich afspelen.

Het voorafgaande kan worden samengevat door de elementen van de associatieve en de anti-associatieve economie als het ware in vier oergebaren tegenover elkaar te stellen:
In de anti-associatieve economie zien we
- De tendens naar autonomie. De angst voor afhankelijkheid leidt tot concentratie, overnames en fusies. Dominantie van het grootwinkelbedrijf.
- Manipulatie van behoeften.
- Prijzen komen langs elektronische weg, door computers, tot stand in plaats van op basis van ontmoetingen en overeenkomsten tussen mensen.
- De productie staat in dienst van kapitaalsrendement en winstmaximalisatie

.In de associatieve economie gaat het om
- De vrije ontmoeting van alle in het economisch leven betrokkenen. Ronde tafel!
- De zuivere waarneming van behoeften.
- Overeenkomsten en transparantie over kwaliteit, hoeveelheid en prijs.
- Het beschikbaar stellen van kapitaal en productiemiddelen voor het vervaardigen en produceren wat was overeengekomen.

Deze vier oergebaren en hun “anti-pool” welke laatste we momenteel voornamelijk in ons economisch bestel kunnen herkennen, dienen nader bestudeerd en in het bewustzijn te worden opgenomen. Het zijn deze gebaren die ook in iedere waarachtig menselijke ontmoeting als patroon herkend kunnen worden:
- het bij elkaar komen
- het naar elkaar luisteren
- het op elkaar afstemmen
- het voor elkaar maken.

Daarom is vandaag de dag het economisch leven het gebied waar het spirituele, het sociale, ja het christelijke zich moet en wil ontwikkelen: omdat het een gebied is waar de vraag, de nood of de behoefte van anderen tot motief van handelen wordt gemaakt door samen te werken. Deze vier oergebaren zijn daarbij als grondpatroon bij iedere transactie te herkennen en aanwezig.

Hoe komen we nu op het gebied van de levensmiddelen tot dergelijke associatieve economische vormen? Een fundamentele voorwaarde daarvoor is dat alle betrokkenen een zo helder mogelijk beeld hebben van datgene waar het bij voedingsmiddelen en hun productie om gaat. U heeft misschien wel eens gelezen hoe vandaag de dag een vliegtuig, of bijvoorbeeld een auto zoals de Smart, geproduceerd wordt. Het uiteindelijke eindresultaat van zo’n product wordt jarenlang tot in alle details uitgewerkt. De vorm, materiaalstandaard, berekeningen van belastbaarheid en slijtage, overeenkomsten met projectpartners enzovoorts, het wordt allemaal gedurende jaren onderzocht en uitgewerkt en wordt tot in details vastgelegd in ontelbare ordners die meters plankruimte vullen. Wanneer dit alles is uitgewerkt komt de productiefase in zicht. Daarvoor moeten dan eerst de fabrieken worden gebouwd. Bij de Smart zijn de fabrieken van de toeleveranciers allemaal rondom de Smart-fabriek gebouwd. Transport en opslag en overproductie worden tot een minimum beperkt. Alles wordt zo georganiseerd dat deze auto zo efficiënt, zo goedkoop mogelijk kan worden geproduceerd. Dat kan op basis van het feit dat het beeld van het eindproduct volledig helder is.


Een dergelijk beeld, dat het onderliggende motief bij het productieproces is, bezitten wij in de beweging van biologisch-dynamische voedingsmiddelen ook: het is het beeld van de boerderij, het landbouwbedrijf als levend organisme. Voor de producent, de boer, is dit beeld een levende realiteit; het vervult zijn gedachten en zijn beleving en vanuit dit beeld probeert hij zijn werk te doen. Maar bij de consument leeft dit beeld niet. De consument is omgeven door techniek, televisie, computer, door een maakbare wereld. Wanneer hij denkt ‘ik heb nu brood, melk of een appel nodig’, dan hoeft hij slechts naar een winkel te gaan, neemt daar uit het schap wat hij nodig heeft en betaalt aan de kassa. Zijn behoeften zijn volledig afgesneden van de landbouw, van de levende werkelijkheid die deze producten voortbrengt. Het is daarom ook een onmogelijkheid om de consument op intellectuele wijze een beeld van de boerderij als organisme over te brengen. Consument en producent spreken twee verschillende talen.

Alleen door concrete ervaringen kan dit beeld bij de consument tot leven worden gewekt. Welke ervaringen zijn dat? Dat het smaakt, dat het vers is, dat het verrast, dat het in het voorjaar anders is dan in de zomer enzovoort. Maar ook dat er mensen achter staan, bij betrokken zijn. Dat men onderdeel van en schakel in de keten is.

Zo ontmoeten deze twee polariteiten elkaar in het gebied van de handel. Een bewustzijn van een levend idee dat het handelen en produceren bepaalt aan de ene kant, aan de andere kant spaarzame ervaringen die mogelijk ooit tot het ontdekken van het levende idee leiden. Dat betekent dat de consument door ervaring eerst een product ontdekt en dan misschien, bijvoorbeeld door een menselijke ontmoeting of een bezoek, tot een beleving van het centrale idee, dat achter de biologisch-dynamische landbouw als levende samenhang staat, kan komen.

 

Op dit punt moet ik nu ook Odin noemen. Want het overdragen van dit centrale idee van de biologisch-dynamische landbouw, was van het begin af aan het streven van ons handelsinitiatief. Het eigendom en de winstverdeling van Odin zijn geneutraliseerd, hetgeen overigens niet uitsluit dat er wel degelijk een ondernemersimpuls met Odin verbonden is. Zo werken wij aan het realiseren van onze mission-statement. Oorspronkelijk was onze activiteit vooral georiënteerd op de biologisch-dynamische producent: zij boden hun waren aan en wij probeerden die te verkopen. De laatste tien, vijftien jaar hebben we gemerkt dat het nauwelijks mogelijk is met het beeld, het idee van het boerderij-organisme te werken, laat staan om langs die weg tot juiste prijzen te komen. Ondanks onze leveringen aan en contacten met winkeliers en groothandel werd onze inbreng in het uiteindelijke transactiemoment met de consument in toenemende mate beperkt. Dit probleem heeft me steeds sterker beziggehouden, tot ik op de gedachte kwam dat we, in plaats van te proberen zoveel mogelijk voor de bieten of wortelen te vragen, ook het omgekeerde zouden kunnen doen door te proberen ons rechtstreeks tot de consument te wenden en deze ertoe te brengen de landbouw met bijvoorbeeld tien gulden per week te ondersteunen om hem dan in de volgende week te laten ervaren hoeveel bieten daarmee geteeld kunnen worden – die krijgt hij dan ook. Aan dit idee ging een waarneming binnen Odin vooraf. We hadden in die tijd circa 30 medewerkers en er was de gewoonte dat iedereen op vrijdag groenten en fruit nam naar wat hij nodig vond. Het werd snel duidelijk dat dat niet functioneerde. Daarop zetten we vrijdags tien kisten met groenten en fruit klaar, en daaruit konden de medewerkers nemen wat zij wilden. Maar ook dat ging niet naar tevredenheid want de lekkerste en mooiste producten waren natuurlijk steeds het eerste op. Uiteindelijk hebben we het zo gedaan dat er vrijdags 30 identieke pakketten groenten en fruit voor de medewerkers klaar lagen. En daarmee was iedereen tevreden.

Op basis van deze ervaring hebben we 20 bevriende gezinnen gevraagd of zij bereid waren om eens per week ongeveer 10 euro vooruit te betalen. Daarvoor kregen ze dan een week later een kist met verse groenten. Natuurlijk waren er ook in die tijd al boerderijen die iets soortgelijks deden, maar wij mikten op de vele consumenten in de steden. Zouden zij van een dergelijk aanbod gebruik maken? Na twee maanden bleek dat de 20 gezinnen zeer tevreden waren over deze opzet. Natuurlijk vroegen sommigen om wat meer afwisseling, terwijl anderen niet wisten hoe zij koolrabi moesten klaar maken. Het was duidelijk dat deze opzet nog verder ontwikkeld kon worden en dat daar behoefte aan zou kunnen zijn.

Zo ontstond het Odin Groente-abonnement waar in nu wekelijks 25000 huishoudens aan meedoen. Op een vaste afhaaldag staat op een van de 450 afhaalpunten in Nederland een tas met biologisch-dynamisch geteelde groente of fruit voor hen klaar.

Het is toch ook in de lijn van een modern, bewust optreden van de consument dat hij niet op een willekeurig tijdstip naar de winkel gaat en naar willekeur neemt wat hij wil, maar dat hij aan een organisatie voor een bepaalde periode het vertrouwen geeft, daar wekelijks bijvoorbeeld 10 euro aan betaalt en voor dat bedrag een tas met verse producten krijgt waar vier personen vier maaltijden van kunnen eten. De betrokken organisatie kan op deze basis overeenkomsten sluiten met de producenten en die weten daarmee voor wie zij werken en welke kwaliteit en productspecificaties gevraagd wordt. De consument kan erop vertrouwen dat er mensen zijn die al maanden bezig zijn om hem de wekelijks het best mogelijke te leveren. De permanente loterij voor de producent, die op goed geluk zijn teeltplan maakt en die eigenlijk alleen maar kan hopen dat de loterij zo uitvalt dat hij zijn producten ook kan afzetten en een goede prijs krijgt – dát is toch eigenlijk iets van het verleden? De abonnee die zich wekelijks laat verassen door de inhoud van het abonnement wordt op een bijzondere wijze aangesproken: vertrouwen, onbevangenheid, optimisme en positiviteit, in een wekelijks ritme op een vast moment iets doen. Dat zijn niet bepaald stemmingen waarmee je normaal gesproken winkelt in de supermarkt en die toch zo broodnodig zijn voor onze samenleving.

Ook in de winkels die als afhaalpunt fungeerden werd het groente-abonnement een succes. Het abonnementssysteem bracht nieuwe klanten, die ten dele ook andere producten aanschaffen wanneer zij hun tas ophalen. De marge op het abonnement is voor de winkelier weliswaar kleiner dan de normale marge, maar daar staat ook tegenover dat de winkel minder risico door bederf heeft.

Inmiddels heeft het abonnementensysteem zich sterk uitgebreid, niet alleen in Nederland maar ook in andere landen, binnen en buiten Europa. In Finland, Noorwegen, Denemarken, België, Duitsland en Frankrijk, tot in Brazilië, samen doen op dit moment misschien wel meer dan 150.000 gezinnen mee. Vandaar dat we ook kunnen zeggen dat het abonnementensysteem geen uitvinding van Odin is, maar dat het in de lucht hing om nieuwe verhoudingen te scheppen in de samenhang tussen productie en consumptie van de producten uit de landbouw, onze dagelijkse levensmiddelen.

Daarmee kreeg de handelaar, de bemiddelaar, een nieuwe opgave: enerzijds moet hij heel zorgvuldig waarnemen wat de behoefte van de consument is, anderzijds moet hij net zo zorgvuldig kunnen vaststellen wat de producent kan leveren, wanneer en met welke kwaliteit. Het vergt werkelijk een inleven in de behoefte van de consument om deze elke week weer tevreden te kunnen stellen.

Natuurlijk merkten we al snel dat we niet alleen groenten in de tas moesten doen maar ook voor informatie moesten zorgen. Zo bevat de tas iedere week een nieuwsbrief. We schrijven over de verschillende soorten groenten en hoe deze bereid kunnen worden maar ook over het idee achter het abonnement, over de landbouw, over alles wat tot het leven en het beeld van de boerderij behoort. We berichten erover wanneer de zwaluwen gekomen zijn; geen belangwekkend nieuws voor in de krant misschien, maar voor ons wel en, zoals we merken, ook voor de consumenten. Zijn de eerste bijen al uitgevlogen? Voor ons zijn dergelijke waarnemingen misschien vanzelfsprekend maar voor iemand voor wie de beleving van de seizoenen, de ritmen van de natuur vreemd zijn, kunnen dergelijke gebeurtenissen, dergelijke beelden die in het bewustzijn gebracht worden, misschien een nieuw begin vormen. Met het abonnement gebeurt dat alles nu in een wekelijks ritme. De consument haalt zijn groententas op en krijgt er een beeld van de landbouw bij, in de vorm van een seizoensproduct of in meer informatieve vorm. Heel geleidelijk begint de consument mee te bewegen in deze nieuwe levensgewoonte en ik geloof dat daarin de sleutel ligt waarmee de consument zich met behulp van concrete ervaringen weer kan gaan verbinden met de landbouw. Hij kan merken hoe dat, zelfs wanneer hij in een stad woont, zijn eigen leven steunt en in samenhang brengt. Het perspectief op een gemeenschappelijke weg naar een zinvolle landbouw opent zich.

Dan wordt het ook mogelijk dat de consument ook de moeilijkheden waarmee de landbouw kampt, meedraagt. Is het weer slecht en de oogst mager, dan merkt hij dat aan de inhoud van de groententas. Is de oogst rijk, dan is de tas vol. De gang door de seizoenen hoort er ook bij. Er is nu eenmaal niet het hele jaar door kropsla. Tegen het einde van het jaar wordt het teeltplan van het volgende jaar bepaald. De abonnees krijgen dan een formulier in hun tas waarop ze kunnen aangeven wat ze van de samenstelling van de tas vinden, waarvan ze meer en waarvan ze minder zouden willen. 80 tot 85% van de abonnees geeft aan tevreden tot zeer tevreden te zijn. En daarin spelen natuurlijk ook de informatiestroom en de verzorging door de winkels waar de tassen kunnen worden opgehaald een rol. Het is van groot belang of de consument daar zorgvuldigheid en vriendelijkheid ontmoet, of niet.

Met deze opzet van het abonnementensysteem is een eerste stap naar een associatief economisch leven gezet. Naar mijn overtuiging moet de tweede stap erin bestaan dat ook het vraagstuk van het kapitaal, van leengeld en winstdeelneming opgepakt moet worden. Dat betekent dat wij , samen met de boeren die deze weg samen met ons zouden willen inslaan en samen met de winkeliers die dat willen de abonnees naast het abonnement ook de mogelijkheid willen bieden om financieel deel te nemen in de productieketen die voor het abonnement noodzakelijk is. Het bewustzijn van de mensen moet niet alleen door middel van koopgeld met de landbouw in verbinding komen, maar ook door middel van leen- en schenkgeld. Anders zullen we het probleem dat arbeid en kapitaal nu een warenkarakter dragen niet kunnen oplossen, dat wil zeggen dat we anders nooit tot juiste prijzen zullen kunnen komen. Ik geloof zelfs dat het vormen van een bewustzijn voor het vraagstuk hoe geld werkt voor de consument misschien nog eerder een aanknopingspunt kan bieden dan het beeld van de boerderij als organisme – hoewel ik ook concreet kan waarnemen hoe de mensen door middel van de producten en alles wat wij daar omheen verzorgen, stapsgewijs opnieuw een verbinding leggen met dit uitgangspunt – de boerderij als levend organisme – en daarvoor weer een kwaliteitsbewustzijn en enthousiasme ontwikkelen.

Zo zijn de producenten met hun bewustzijn en kennis en kunde als het ware koningen, en de consumenten die door de menselijke ervaringen warm lopen en zo weer vertrouwen en enthousiasme uitstralen, mensen met de kwaliteiten van herders. En zo kunnen deze kwaliteiten in het economisch leven vloeien, de samenleving bevruchten, en kan werkelijke interesse van mens tot mens groeien. Zo verzorgen producent, handel en consument het economisch leven in een samenleving die gebaseerd is op waarachtig menselijke waarden.

In onderstaande spreuk, welke in 1980 ontstond en sindsdien in de harten van een kleine groep mensen wordt meegedragen, maar als diep verlangen bij iedere moderne mens onbewust aanwezig is, vinden wij al het voorgaande als volgt samengevat:

Mogen wij indachtig blijven,
de oorsprong van ons streven:
Om helende de aarde te bewerken,
Eerbiedigend de wijsheid en harmonie in Gods schepping.
Rechtvaardig haar vruchten te verdelen,
Broederlijkheid betrachtend daar waar mensen van elkaar afhankelijk zijn.
Uit innerlijke kracht het Goede te doen,
Richtend onze wil naar Gods woord dat ons voedt in onze spijzen;
Opdat werkzaam worde:
In de materie offerend Licht
In mensen onderling scheppende Liefde
In ieder persoonlijk kracht van de Geest.

Deze voordracht werd gehouden op 10 februari 2002 in het kader van een conferentie met als thema ‘Vernieuwingsimpulsen van de biologisch-dynamische landbouw aan het begin van het derde millennium - de interesse van mens tot mens als basis van de samenwerking in de economie’ in het Goetheanum in Dornach en werd oorspronkelijk gepubliceerd in: Rudolf Steiner, Koos Bakker, John Hogervorst: Op weg naar een gezonde economie, Nearchus 2002