John Hogervorst

Het gaat erom dat wij doen wat wij kunnen

Rudolf Steiner stelde dat de sociale driegeleding de sociale ordening is die aansluit bij diep-menselijke behoeften, die feitelijk in ieder modern mens leven. Wie de driegeleding kent, zal dat kunnen beamen. Het verlangen naar vrije ontplooiing en uitoefening van individuele capaciteiten, naar werkelijke deelname aan het vormgeven van de verhoudingen van mens tot mens en naar een menswaardig bestaan voor ieder mens op aarde, leeft – al dan niet verborgen - in alle mensen.

Deze verlangens zijn soms geheel of gedeeltelijk voor de mens verborgen. Maar niet altijd, en niet voor iedereen. Zo zijn er buiten de driegeledingsbeweging, en buiten de antroposofische beweging, veel mensen die zich op een of andere manier, inzetten om iets van deze menselijke behoeften tot sociale realiteit te maken. Zij zetten zich onder meer in voor het milieu, voor vrede, voor rechtvaardigheid, voor het bestrijden van armoede et cetera. Het is interessant om te zien dat er meerdere initiatieven zijn waar, zonder dat er bij de betrokkenen voor zover mij bekend een expliciet bewustzijn voor de sociale driegeleding leeft, ‘driegeledingsthema’s’ opgepakt zijn. Zo is het initiatief van het Max Havelaar-keurmerk (inmiddels in verschillende varianten in verschillende landen) voor producten als koffie en cacao, niet moeilijk te herkennen als een poging het principe van ‘de juiste prijs’ in de praktijk te hanteren. Ook de ‘Schone Kleren Kampagne’, en het vliegtax-ticket van de Aktie Strohalm liggen in deze lijn. Het thema ‘geld is geen koopwaar’ is te herkennen als basis voor de huidige pogingen(o.a. ook op initiatief van de Aktie Strohalm) om een andere bank, een andere wijze van bankieren te ontwikkelen.

Uit dergelijke initiatieven kan misschien ook de ‘driegeleder’ enige hoop putten (waar de ‘eigen’ beweging -inderdaad- zo weinig voet aan de grond krijgt). Een besef van de noodzaak van de driegeleding én het inzicht dat men op elke plaats en onder alle omstandigheden iets voor de driegeleding kan doen, ligt, wat mij betreft, echter in de driegeleding zelf besloten. Het moment, de situatie en de eigen vaardigheden geven aan wat er gedaan moet en kan worden.

In die zin ervaar ik ook geen behoefte aan eenvoudig te begrijpen beelden die vanuit een al dan niet gezamenlijk optredende driegeledingsbeweging als lokaas of verteringshulp worden gehanteerd. In deze richting kan de driegeleder immers aansluiten bij de idealen van vrijheid, gelijkheid en broederschap. Deze idealen zijn verbonden met de eerdere geschetste diep-menselijke behoeften die in ieder mens leven. Het is waar, veel mensen zien geen weg om deze drie idealen in een concreet en samenhangend geheel te begrijpen – maar nog nooit ontmoette ik een mens bij wie deze idealen geen weerklank vonden. Als driegeleder kun je dus aansluiten bij iets dat in alle mensen leeft, en is het aan de situatie, het moment et cetera, om aan te geven op welke manier hierop ingespeeld kan worden.

Een kenmerk van onze tijd lijkt inderdaad te zijn dat de mens behoefte heeft aan eenvoudig te begrijpen beelden. De werkelijkheid zelf schijnt vaak te gecompliceerd, het moderne levenstempo vraagt om ‘hapklare brokken’ die in seconden of hooguit een paar minuten geconsumeerd kunnen worden. Maar is deze behoefte zélf niet een symptoom van de (beroerde) gezondheidstoestand van ons sociale organisme? Zeker, wanneer wij ‘de moderne mens’ willen bereiken, kunne we dit alles niet negeren. Maar betekent dit dat we ‘ons verhaal’ (de driegeleding) net zo kunnen presenteren als al het andere dat over de moderne mens wordt uitgegoten?

Maatschappelijke erkenning voor de driegeleding?

Het doel van de driegeledingsbeweging is niet het verkrijgen van maatschappelijke erkenning – maar ligt in het realiseren van de driegeleding. Dat zijn twee dingen die misschien niet per se met elkaar samen hoeven te gaan. Ik verwijs hier opnieuw naar een activiteit als die van de Stichting Max Havelaar. Daar wordt concreet gewerkt aan het thema van ‘de juiste prijs’, met andere woorden, aan het realiseren van iets dat de driegeleder kan herkennen als een substantieel element van de sociale driegeleding. Als wij het zouden mogen beleven dat de winkels vol liggen met producten die ‘de juiste prijs’ hebben, is ‘een stuk driegeleding’ gerealiseerd en is het zeel wel denkbaar dat de sociale driegeleding als zodanig dan toch nog een onbekende grootheid is.

Zo kunnen we dit voorbeeld opvatten als een blijk van de actuele betekenis van de driegeleding: er zijn mensen die zich actief inzetten voor ‘de juiste prijs’(hoewel de driegeleder bij de invulling van dat streven zou kunnen wijzen op beperkingen die aan deze invulling kleven – in dit geval met name omdat het niet altijd zo is dat ook het eigendomsvraagstuk conform het ‘oerbeeld’ van de driegeleding wordt aangepakt) en hun inzet heeft ertoe geleid dat hun initiatief inmiddels een zeker gewicht in de schaal werpt en meer is dan de bevlieging van een handjevol idealisten. Zo kunnen we het wagen te veronderstellen dat iedereen die zich laat leiden door een vanuit het sociale geheel gezien ‘gezond verstand’, werkt aan de realisering van de driegeleding. Daarbij zou hooguit kunnen blijken dat niet de sociale driegeleding, maar wij, sociale driegeleders, achterop raken. Dat is jammer (of tragisch), met name in het licht van wat nou juist driegeleders voor de driegeleding zouden kunnen of moeten doen. Maar de diepe behoefte die de mens van deze tijd aan de driegeleding heeft, zal groter zijn dan het eventuele onvermogen om de driegeleding op passende wijze te vertegenwoordigen en zo is het ‘dichterbij brengen’ van de driegeleding niet voorbehouden aan degenen die zich tot de driegeledingsbeweging rekenen.

 Bezinning

 Een bezinning op de vraag naar de vruchtbaarheid van het werken van driegeleders is daarmee natuurlijk niet overbodig. Daarbij hebben we ook te maken met de vraag hoe naar de driegeledingsbeweging wordt gekeken. Sommigen schetsen in dit verband een somber beeld van een onderlinge strijdende en dogmatische beweging. Maar, zonder het vraagstuk weg te willen wuiven, wat moeten we daarmee? Bij wie leeft dit beeld? Op welke concrete waarnemingen berust het? Is het een objectief beeld? Hebben degenen bij wie dit beeld leeft zich ook in de driegeleding verdiept? Zo ja, waarom weten ze dan niet wat henzelf te doen staat?

Ik wil niet beweren dat we aan dergelijke dingen geen aandacht moeten geven. Zij kunnen ons vast en zeker iets leren. Maar een zekere mate van onbegrip waarmee de driegeleding zo vaak wordt ontvangen, is zeker niet in alle gevallen een diskwalificatie van ‘de boodschapper’ en is in sommige gevallen misschien zelfs een ‘omgekeerd bewijs’ van de betekenis van ‘de boodschap’. Wie immers de driegeleding in zich wil opnemen zal, naarmate hij daarin slaagt, ‘tegen de stroom in moeten denken’. Onze ‘gewone manier van denken’ én alles dat in het sociale leven ‘gewoon’ is wil per slot van rekening de andere kant op: weg van de sociale driegeleding. - Vooralsnog is de algemeen-menselijke behoefte aan de driegeleding een verborgen, dieper liggende behoeft die alleen in datgene wat ‘niet gewoon is’ aan het daglicht treed.

Wie zich voor de driegeleding wil inzetten zal dat slechts kunnen waarmaken wanneer hij in zichzelf twee grondkrachten tot ontwikkeling brengt: liefde voor de zaak en liefde voor de mens. Deze twee krachten beschrijft Rudolf Steiner met onmiskenbare duidelijkheid als voorwaarde voor een vruchtbaar werken voor de driegeleding (12 februari 1921, GA 338). Wanneer we anno 1999 constateren dat de driegeledingsbeweging nog niet veel zichtbaar resultaat heeft kunnen boeken, rijst daarmee ook de vraag in hoeverre ieder van ons de voorwaarde voor het werken aan de driegeleding heeft kunnen vervullen. Tegelijkertijd mag daarbij bedacht worden dat het vervullen van deze voorwaarde anderzijds geen garantie voor het welslagen van het werken voor de driegeleding is. Daarbij spelen tenslotte vele andere factoren een rol, zoals de heersende passiviteit in het denken en de bestaande machtsstructuren die een omvorming van het sociale organisme in de zin van de driegeleding nimmer met instemming zullen begroeten.

De wereld staat op zijn kop, en de driegeleding wil hem weer op de benen helpen, zo sprak Rudolf Steiner eens. Een enorm karwei. Een karwei dat ook veel weerstand oproept. Zelfs in de antroposofische beweging loopt men over het algemeen niet bepaald warm voor de driegeleding. In de antroposofische beweging is de driegeleding sinds jaar en dag eigenlijk geen onderwerp. En voor zover het dat wel is (was) kon met horen dat de driegeleding ‘achterhaald’ is; ‘een vergissing van Steiner was’; of: ‘eigenlijk al gerealiseerd is’. Het gemeenschappelijke van deze drie kwalificaties is dat ze alle drie een excuus vormen om de driegeleding verder te laten rusten.

Zo doen de Antroposofische Vereniging, vrije schoolleraren, antroposofisch werkende artsen en therapeuten, BD-boeren en anderen die zich antroposoof weten, datgene wat zij doen, in de meeste gevallen alsof het niet Rudolf Steiner was die in zijn beschrijving van de sociale driegeleding dé sociale noodzaak van onze tijd naar voren bracht. Deze globale constatering is niet eens als verwijt bedoeld,… maar men stelle zich eens voor waar we zouden kunnen zijn als de antroposofische beweging en Vereniging de driegeleding wél in hun werkzaamheid had willen betrekken. De stootkracht van de driegeledingsbeweging is hoe dan ook belemmerd door de mate waarin de antroposofische beweging (inclusief Vereniging) de driegeleding niet heeft opgepakt.

Het onbegrip van degenen die de driegeleding niet kennen en de onwil van degenen die de driegeleding wél kennen of hadden moeten kennen (antroposofen) kunnen desondanks voor driegeleders geen excuus vormen. Voor ons gaat het erom dat wij doen wat wij kunnen.

(Oorspronkelijk gepubliceerd in: Driegonaal, jrg.23, nr.1 – april 1999)