Lex Bos

Het geestesleven binnen organen van het economische leven

Wie zich langere tijd met de sociale driegeleding bezighoudt, ontdekt steeds meer dat driegeleding een scholingsweg betekent voor het praktische, levenswerkelijke denken. Het is geen model, geen regel, geen programma, maar een wijze van denken en kijken die helpt om in elke concrete situatie te ontdekken hoe daar de levensvoorwaarden kunnen worden geschapen voor een gezonde sociale ontwikkeling.

Een van de puzzels, waarvoor een dergelijke denkwijze kan komen te staan, is de volgende: aan de ene kant komt men tot het inzicht dat het niet om een driedeling maar om een driegeleding gaat. Dat wil zeggen, dat de drie grote orgaansystemen van geestesleven, rechtsleven en economisch leven wel als kwaliteiten, als functionele gebieden kunnen worden onderscheiden, maar niet gescheiden.

Ook binnen het economische leven zal men ze weer aantreffen, bij voorbeeld in de hoedanigheid van productie, handel en consumptie. Maar ook binnen productie-eenheden, zoals industriële organisaties, zal men ze weer kunnen terugvinden (bij voorbeeld in de onder­scheiding van leidinggevende verantwoordelijkheden in ‘vakbaas’, ‘beherende baas’ en ‘werkbaas’, kortom, een Droste-effect, dat steeds doorgaat. Dat inzicht komt nu schijnbaar in botsing met iets anders: het geestesleven - zo wordt de driegeleding vaak uitgelegd - heeft te maken met de ontwikkelingsweg van de enkeling. De egoïteit staat centraal. Het gaat om de ontplooiing van mijn vermogens. Een dergelijk geestesleven staat op gespannen voet met het economische leven. Daar gaat het om de broederlijkheid. Daar moet alles zich richten op de behoeftebevrediging van de ander. Daar is voor het hogere geestelijke leven geen plaats.

Rudolf Steiner spreekt het in een voordracht van 16 februari 1919 nogal radicaal uit wanneer hij zegt:
“Wanneer wij in het economisch leven bezig zijn, moeten de hogere gedachten zwijgen en ook de verhouding van mens tot mens speelt slechts vanuit een ander gebied naar binnen. Het economische leven dwingt ons ertoe om in het ondermenselijke onder te duiken.”

Ook in de vierde voordracht van de cyclus Het karma van het beroep (12 november 1916) spreekt hij krasse woorden. Zo ongeveer in de zin van "Het beroepsleven zal steeds meer in de specialisatie gaan. De wereld zal van de mensen steeds meer vragen dat zij goede, gespecialiseerde prestaties leveren. De wens om je in een beroep uit te leven, om alles wat je aan capaciteiten hebt in je werk tot uiting te brengen, om je in je arbeid te verwerkelijken, ja, je daarin en daardoor te ontwikkelen, dat zal nog slechts voor enkelen weggelegd zijn; het zal ook blijken een illusie te zijn daarnaar te streven."

Wanneer men deze twee gezichtspunten naast elkaar legt, kan de brandende vraag ontstaan: hoe ziet het geestes­leven er binnen organen van het economische leven uit?

 

Geestesleven en onderneming

Laat ik eerst de vraag negatief beantwoorden. Sommige mensen zullen wijzen op de researchafdeling van een fabriek en vertellen dat daar wetenschappelijk gewerkt wordt. Dat heeft toch met geestesleven te maken? Ja zeker, maar het is de vraag of het in de zin van de sociale driegeleding terecht is dat een onderneming een stuk vrij geestesleven internaliseert en privatiseert en daarmee onvrij maakt.

Een ander zal wijzen op de afdeling bedrijfsopleiding en meedelen dat daar een bijdrage wordt gegeven aan de ontwikkeling van mensen. Als dat geen geestesleven is? Ook daar kan men zich de vraag stellen in hoever een vrij onderwijsgebeuren naar binnen moet worden gehaald ten dienste van één onderneming.

En wanneer het niet naar binnen wordt gehaald maar door de werkers van het bedrijf buiten in de vrije onderwijssector wordt genoten (vormingscentra voor werkende jongeren, educatief verlof als arbeidsvoorwaar­de, sabbatical year, éducation permanente door middel van een onderwijs- en studieknipkaart) dan kan terecht gevraagd worden of dat dan nog iets te maken heeft met geestesleven in het economische leven.

Ten slotte herinner ik me nog een antroposoof-ondernemer die me vol trots liet zien dat er tussen de machines een extra breed pad was, zodat er tweemaal per dag aan bedrijfseuritmie kon worden gedaan, en met dezelfde voldoening toonde hij me een fraai gevormde ruimte boven in de fabriek waar het personeel éénmaal per maand een lezing kreeg over de achtergronden van het product. Ik geloof dat het erg belangrijk was wat deze man voor zijn mensen deed, maar het brengt ons niet dichter bij het antwoord op onze vraag.

 

Kapitaalvorming en menselijke geest

Twee gezichtspunten kunnen ons misschien een stap verder brengen.

Het eerste is dat de functie van het geestesleven in het totale sociale organisme vergelijkbaar is met die van het voedsel dat wordt opgenomen door de individuele mens. Dat voedsel wordt door het menselijk organisme afgebroken. Deze uiteenzetting betekent een enorme activering van het organisme. Wat daardoor aan kracht, aan energie, aan warmte ontstaat, is basis voor een nieuw scheppingsproces, voor nieuwe substantievorming. Zo betekent de toevoer van capaciteiten, creatieve vermogens, nieuwe ideeën, waarden, normen, enzovoorts die in een vrij geestesleven worden ontwikkeld, voor het sociale organisme voeding. Ook het sociale organisme neemt deze niet voetstoots op. Het zet zich er krachtig mee uiteen. En daaraan verjongt, vernieuwt, verlevendigt het zich.

Dat geldt evenzo voor het macrosociale organisme van de maatschappij als geheel, als voor het meso-sociale organisme van een onderneming.

Het tweede gezichtspunt dat wij in deze beschouwing binnen willen brengen is het feit dat in een onderneming kapitaalvorming ontstaat doordat de menselijke geest ordenend, rationaliserend, organiserend ingrijpt in de menselijke arbeid. Deze arbeid heeft eeuwen lang bestaan uit het ambachtelijke bewerken van de natuur in een traditioneel-religieus gildekader. Zowel in de ‘technologie’ waarmee de natuur bewerkt werd, als in de ‘organisatiekaders’ waarbinnen de arbeid geordend werd, was geest aanwezig, wijsheidsvol maar niet wakker: dromend-slapend.

Met de industriële revolutie ontwaakt het economische leven doordat de geest wekkend ingrijpt. Niet alleen doordat zij de arbeid middelen aanreikt om op een totaal nieuwe manier de natuur (grondstoffen) te bewerken en om te vormen, maar vooral doordat zij standaardiserend, specialiserend, coördinerend ingrijpt in het arbeidsproces. Het beroemde voorbeeld van de speldenfabriek van Adam Smith staat aan het begin van deze nieuwe ontwikkeling. Het is niet toevallig dat dit voorbeeld wordt genoemd in een studie die op zoek is naar de eigenlijke bronnen van de welvaart (An inquiry info the origin of the wealth of nations). Pas als de geest ordenend en organiserend ingrijpt in het arbeidsproces ontstaat meerwaarde, wordt kapitaal geproduceerd.

In de zin van de driegeleding is het wanneer deze meer­waarde, dit vrije kapitaal, kortom deze winst niet in egoïstische zin als investering direct weer in het eigen bedrijf wordt ondergeploegd maar als schenkingsgeld het vrije geestesleven mogelijk maakt, zodat dit op haar beurt wederom het economische leven op gezonde wijze kan voeden.

Geest

Arbeid

Natuur

 

Twee voedingsstromen

Zowel het bewerken van de natuur door arbeid als het ordenen van de arbeid door geest gebeurt door de mens. Het vermogen daartoe is een gave van het geestesleven. Langs deze twee grote beddingen gaan de voedingsstromen die het moderne economische leven spijzen.

Wanneer deze twee stromen zich in de onderneming van elkaar losmaken, verschijnen zij steeds meer als karikatuur en zullen dan steeds meer ziekmakend op de mensen en de organisatie inwerken. Het losraken van deze twee voedingsstromen zal ook het bewustzijn voor de grote terugvoedingsstroom (de ‘feedback’ van schenkingsgeld naar het geestesleven) afdempen, zodat deze ten slotte ook als karikatuur, in de vorm van een afgedwongen belastingsstroom verschijnt.

Wat is de fenomenologie van het losraken van deze twee, het economische leven uit het geestesleven spijzende voedingsstromen en waar is het midden te vinden dat ze verbinden kan?

Marx heeft als eerste gewezen op de dialectische tegenstelling tussen de proletariër, die alleen zijn arbeid tracht te verkopen en de kapitalist, die de kaders schept waarbinnen deze arbeidskracht productief kan werken. Marx heeft nooit bezwaar gehad tegen het onderscheiden van deze twee kwalitatief verschillende bijdragen aan het productieproces (Steiner zal ze later ‘Arbeitsleister’ en ‘Arbeitsleiter’ noemen), maar tegen het feit dat een van de twee groepen zich eenzijdig de resultaten van het gemeenschappelijke werken toe-eigent. Hierdoor ontstaat een machtsstrijd die tot politieke polarisatie leidt en ten slotte de twee stromen geheel uiteen laat vallen.

Kunnen we ook bedrijfsinterne fenomenen vinden van het uiteenvallen van deze twee stromen?

We moeten dan wijzen op het hele gebied van de vele technische en specialistische opleidingen. Het is nog steeds in hoge mate zo dat een bedrijf technisch, administratief, commercieel kennen en kunnen van mensen ‘inkoopt’ en van deze menselijke ‘capaciteitsbronnen’ niet verwacht dat zij creatief meedenken over het vormgeven van het arbeidsproces en het richten van deze processen op zinnige doelen. Daarvoor zijn andere mensen. Die worden langs andere wegen geselecteerd, in andersoortige opleidingen op hun taak voorbereid en op speciale posities (met bijbehorende salarissen en voorrechten) in de organisatie geplaatst. Men noemt ze managers, stafspecialisten van werkvoorbereiding en planning, beleidsvoorbereiders, innovators en dergelijke. Het is zelfs gebleken dat er twee duidelijke te onderscheiden arbeidsmarkten zijn voor deze groeperingen.

 

Onderscheiding in plaats van scheiding

Het feit dat deze twee kwalitatief te onderscheiden bijdragen aan het productieproces steeds meer worden gescheiden in mensen en functies heeft fatale gevolgen voor het sociale organisme.

De werkers voelen zich steeds minder verantwoordelijk voor hetgeen er met de resultaten van hun arbeid gebeurt. Werken betekent geld verdienen en daarmee kan je in je vrije tijd wat doen. Deze bedrijfsinterne ‘schizofrenie’ leidt aldus tot een macro-sociaal schisma: een economisch leven dat steeds meer moreel uitgehold wordt doordat grote groepen van werkers zich er innerlijk van distantiëren en een geestesleven dat als een veelkleurige vrijetijdszeepbel haar schijnkarakter verraadt.

Nog op een andere wijze is duidelijk te maken hoe het losmaken van de twee voedingsstromen het geestesleven ontkracht en daardoor dit proces van losmaking verder versterkt wordt.

Wanneer het bedrijf voor grote groepen van haar werkers in feite alleen technische vaardigheden vraagt (technisch-manueel, technisch-administratief, technisch-commercieel enz.) zal het weinig interesse hebben in de ontwikkeling van sociale, morele, artistieke, creatieve en dergelijke vermogens. Met die blik zal het bedrijf naar het externe onderwijsgebeuren kijken (‘capaciteiten-toeleveringsinstel­lingen’). Het is een van de oorzaken dat in het onderwijsveld het geestesleven gedenatureerd wordt tot het aanleren van enkele cognitieve en manuele vaardigheden.

Wanneer we nu naar de tweede stroom - het management - kijken, dan zien wij daar even bedenkelijke verschijnselen. Die zijn te karakteriseren als een losraken van de werk-werkelijkheid: grote "hoofd"-kantoren, centrale stafafdelingen, hoog opgehangen coördinatieorganen, stuurgroepen, innovatiecommissies die in lange vergaderingen beleidsnota's produceren die door andere ‘beleidsinstanties’ met tegennota’s worden bestreden, terwijl men de indruk heeft dat veel van de betrokkenen geen flauw idee hebben hoe de arbeidswerkelijkheid (het eerstelijnsgebeuren in termen van het gezondheidswerk) waarin zij organiserend en ordenend ingrijpen, er uitziet.

Deze werkelijkheid trekt zich over het algemeen ook weinig aan van het schimmenspel dat er op hoger niveau wordt gespeeld. Andere krachten bepalen haar verloop. Maar wanneer de werkers zich innerlijk distantiëren en de beleidsvormers in wezen alleen elkaar bezighouden, kan men zich afvragen of het nog goede en menselijke krachten zijn die de koers bepalen.

 

Middengebied

De vraag die wij eerder stelden, wordt nu steeds dringender: hoe ziet het middengebied er uit dat deze twee stromen weer verbinden kan ?

Het zoeken naar dit middengebied brengt ons tot de kern van het geestesleven in het economische leven, namelijk tot het soort leerproces dat karakteristiek is voor mensen in werksituaties.

In het geestesleven zelf vindt het leven plaats langs de weg van de ’openbaring’. Of het nu gaat om opvoeding, kunst, wetenschap of religie: de individuele mens tracht zijn weg te vinden tot een hogere geestelijke werkelijkheid, respectievelijk tot zijn hoger ik, tot de regels van de esthetica, tot de natuurwetten, tot religieuze waarheden. Als deze hogere werkelijkheid hem openbaar is geworden is het leerproces beëindigd.

In het werkleven moeten wij leren door ervaring.

Daarvoor gelden geen hogere wetmatigheden die wij door innerlijke reflectie in onszelf tot openbaring kunnen brengen. Economische werkelijkheden moeten aanschouwd worden. Mensen kunnen het resultaat van hun eigen werk, van hun groep, van hun organisatie waarnemen en kunnen dóór die ervaring heen tot nieuwe inzichten komen, inzichten die met het handelen te maken hebben.

Uit het economische leven, uit de aarde-ervaringen van het werkleven, uit de bewuste evaluatie van hetgeen mensen concreet in het arbeidsproces tot stand hebben gebracht, daaruit kan een totaal nieuw geestesleven (en sociaal leven) opbloeien. Het is dit geestesleven, dit uit de werkervaringen binnen het economische leven opbloeiende geestesleven, dat in staat is de beide eerder genoemde uiteenvallende voedingsstromen uit het ‘externe’ geestesleven te integreren en langzaam in nieuwe zin om te vormen. Ik zal dat hieronder proberen duidelijk te maken.

 

Tegenkrachten

Het is begrijpelijk dat dezelfde machten die het eerder genoemde vacuüm tussen de moreel afhakende werkers en de op hoog niveau schuimkloppende beleidsmanagers opvullen, het allergrootste belang hebben in het verhinderen dat mensen van hun ervaring leren.

Drie zeer effectieve middelen hebben ze in hun trukendoos om dit geestelijke hart van een nieuw economisch leven niet te laten kloppen.

Het eerste is de tijd. Terugkijken, evalueren, praten over zaken die al gebeurd zijn, kost tijd en aangezien die tijd altijd schaars is, wordt ze gevuld met de vele belangrijke agendapunten waar we toch al niet aan toe komen. Onder de tijdsdruk legt het terugkijken op de ervaringen het altijd af tegen alles wat uit de toekomst op ons afkomt.

Een tweede middel, dat direct klaar staat mocht het eerste niet werkzaam zijn, is het zondebokmechanisme en de schuldvraag. In de spiegel van de eigen ervaringen kijken betekent harde zelfconfrontatie. Die is niet altijd aangenaam. Het zelfgevoel verzet zich. De schuldige wordt gezocht, de feiten worden ontkend, het probleem wordt naar elders geprojecteerd. Van een feitelijk leren is dan natuurlijk geen sprake meer.

Mochten de mensen die van hun ervaringen proberen te leren door dit oog van de naald zijn gekropen, dan wacht er nog een derde, drempel.

Zullen zij in staat zijn hun doorzichtig gemaakte ervaringen te vertalen (operationeel te maken) naar de twee voedingsstromen toe? Hiermee is het volgende bedoeld. Evaluatie van werkervaringen heeft - behalve in de sfeer van de zelfkennis en het direct rationele - twee mogelijke effecten. Het ene verwijst naar opleidingsproblemen. De bewust geworden ervaring kan ons hebben geleerd dat bepaalde mensen voor bepaalde werkzaamheden te weinig toegerust zijn. Dergelijke conclusies moeten worden vertaald in concrete trainings-, scholings-, opleidings- en vormingstermen.

Het andere effect verwijst naar organisatieproblemen, dit wil zeggen naar de wijze waarop het werk geordend wordt, de geest in het arbeidsproces ingrijpt. Dergelijke conclusies moeten worden vertaald in concrete beleidsombuigings-, reorganisatie-, communicatie- en organisatieontwikkelingstermen.

In deze vertalingen zit de meest taaie weerstand. Veel inzichten die uit de evaluatie van werkervaringen gewonnen zijn, worden niet verder omgevormd dan tot goede voornemens. Ze grijpen niet werkelijk in in de sociale werkelijkheid. Lukt dat wel, dan wordt evaluerend werkoverleg tot iets wat ‘labour and management’, wat werkers en leiding steeds dichter bij elkaar brengt, tot iets wat iedere werker oproept tot een verantwoordelijk mee-vorm-geven aan het arbeidsproces en tot iets wat iedere leidinggevende oproept om met de grootste zorgvuldigheid te kijken naar de arbeidsprocessen waarin hij ordenend ingrijpt.

 

Het hart begint te kloppen

De tijdsruimte waarin mensen, die door hun werk in een reële onderlinge afhankelijkheid staan, elkaar ontmoeten en met elkaar hun gemeenschappelijke werkervaringen aanschouwen en denkend doorlichten, zodat hierdoor de van buiten komende geestesvoedingsstromen in hun samenhang het sociale organisme van het bedrijf kunnen doortrekken, dat is het antwoord op de vraag, waar in organen van het economische leven het geestesleven te vinden is.

Ik ben ervan overtuigd, dat als dit hart begint te kloppen, wanneer dit soort werkbesprekingen ritmisch het hele arbeidsproces in al zijn geledingen gaat doortrekken, dat hiervan ook macro-sociaal een gezondmakende werking uitgaat: zowel in het inzicht dat er een terugvoedingsstroom van schenkingsgeld uit het economische leven naar het geestesleven moet vloeien als met betrekking tot de inhoud en de kwaliteit van het onderwijsleven en de vrijetijdsbesteding.

 

Oorspronkelijk gepubliceerd in: Driegonaal (jrg.3, nr.4/5, juli 1978)