Carl Unger

Het sociale heeft een ander denken nodig

De wetenschappelijke wijze van voorstellen heeft zich ontwikkeld met de opkomst van de natuurwetenschappelijke ontdekkingen, vooral op het gebied van de fysica en chemie. Het denken op dit gebied heeft zich langzaam maar zeker over alle levensgebieden verspreid, wat sinds het midden van de vorige eeuw leidde tot de materialistische wereldbeschouwing.

Het natuurwetenschappelijke denken richtte zich in beginsel terecht uitsluitend op de feiten zoals zij zich in de natuur voordeden, kortom, op het gegevene. Het is een denken, dat aansluit bij de bestaande feiten. Zulk een denken hinkt echter altijd achter de feiten aan en kan niet vruchtbaar worden daar, waar nog geen feiten bestaan, waar ze nog gecreëerd moeten worden. Op het gebied van menselijke verhoudingen is dit denken hoogstens in staat tot het leveren van kritiek op het bestaande, maar niet tot het doen van voorstellen voor de vernieuwing van menselijke, en in het bijzonder, sociale verhoudingen. Van de foutieve toepassing van dit denken op menselijke verhoudingen stammen de “oordeelsmummies”. Tot zulk een oordeel over deze verhoudingen klaar is, zijn deze onderhand verder gelopen vanuit impulsen, die in het menselijke instinct werkzaam zijn. Voor de vernieuwing van de sociale verhoudingen, die door mensen voor mensen tot stand gebracht moet worden, hebben we een denken nodig, dat voor de gebeurtenissen uit kan lopen om hen de weg te wijzen, een vooruitziend denken. Dat kan echter uitsluitend voortkomen uit de levende geest van de mens. Daarom is slechts de geesteswetenschap, de wetenschap die uit de levende geest van de mens komt, in staat om met de werkelijkheid overeenkomende voorstellen te doen over de oplossing van het sociale vraagstuk.

Vanuit het natuurwetenschappelijke denken ontstond ook de techniek en de machine en daarmee het moderne economische leven. Uit gedachten is de noodlottige realiteit voor de arbeidersklasse ontstaan. Deze in techniek en machines geïncarneerde gedachten zijn voor de arbeidersklasse allerminst slechts ideologie. De arbeider heeft het denken van de heersende klasse dus op twee wijzen geërfd, ten eerste als de materialistische wereldbeschouwing en ten tweede als de hem onderdrukkende machine. Toen het geestelijke leven hem de materialistische wereldbeschouwing aanbood, moest hij zich hiertegen vanuit zijn menszijn weren, want de andere zijde van dit denken, die zich in het moderne technische economische leven vertoont, wil hem juist van zijn menszijn beroven. Alle sociale misstanden zijn niets anders dan de gevolgen van het ware menszijn dat zich tegen de ontkenning van de geest weert. Zolang tegenspraak en levensonwerkelijkheden alleen in het denken plaatsvinden kunnen ze onopgemerkt blijven, en zelfs nog meer, wanneer de menselijke behoeften ook nog uit andere bronnen voorzien worden. Wanneer echter een levensontkennend denken zijn dodende werking op het leven uitoefent, wordt dit tot een tragisch noodlot voor de mens. De technische verworvenheden van het natuurwetenschappelijke denken hebben in de [eerste (red.)] wereldoorlog orgieën van de fysieke mensvernietiging gevierd; in het economische leven met zijn levensverarmende werking maken zij de geestelijke mens tot slaaf van zijn machines.

Het denken, dat zich niet meer bewust was van zijn eigen geestelijke oorsprong, heeft onmenselijkheid op uitgebreide gebieden van het bestaan veroorzaakt; het economische leven is daarvan vergeven. Het is tragisch, dat de arbeider het bewustzijn van zijn menswaardigheid vervangen heeft door het uit het economische leven geboren klassenbewustzijn; want hij heeft iets dat oorspronkelijk menselijk was vervangen door iets onmenselijks. De mensenziel heeft afstand gedaan van haar zelfbestemming, de mogelijkheid tot innerlijke vrijheid, en zich gesteld onder het juk van de klasse. De huidige klassenmaatschappij is in zekere zin een zuiver mensdom dat leeggezogen is. De klassen zijn vampiers, die zich voeden met het geestesbloed van de mensheid.

Hier moet de vraag rijzen: Is het mogelijk om, tegenover de onbestrijdbare resultaten van de natuurwetenschappen een ander denken te ontwikkelen, dat niet in tegenspraak is met de net zo onbestrijdbare feiten van de menselijke zielservaringen? De gehele inhoud van het eerste hoofdstuk van de ‘Kernpunten’ berust op datgene, wat Steiner in zijn omvangrijke werk nagelaten heeft. Uit zijn geesteswetenschap kan het antwoord gehaald worden.

Aan het einde van het hoofdstuk staan de conclusies van de uiteenzettingen over het klassenbewustzijn. Het economische leven, waarin de arbeider met zijn arbeidskracht en door zijn klassenbewustzijn gevangen is, is niet in staat om vanuit zichzelf het middel tot zijn eigen bevrijding leveren, omdat de levenstegenstrijdigheden van het burgerlijke denken juist in het economische leven zo sterk tot uitdrukking komen. De tegenstrijdigheid kan slechts opgeheven worden door de scheiding van datgene, wat zich tegenspreekt. Indien het geestesleven zich bezint op zijn oorsprong uit het geestelijke en zich nieuw opbouwt, waarbij het burgerlijke materialisme vernietigt wordt, dan zal de ware menswaardigheid zich op zichzelf bezinnen en zal tot haar handhaving de menselijke arbeidskracht uit het economische leven onttrokken moeten worden. Wat overblijft is het economische leven, dat met al haar technische verworvenheden volkomen terecht waren kan maken; zolang de arbeidskracht in het economische leven gevangen blijft, moet zij tot waar worden. Als de elementen, die met elkaar in tegenstrijd zijn, in het economische leven blijven bestaan, dan zullen ze elkaar wederzijds vernietigen.

 

Deze tekst is een fragment van een artikel van Carl Unger waarin hij in gaat op “Die Kernpunkte der sozialen Frage in den Lebensnotwendigkeiten der Gegenwart und Zukunft.” van Rudolf Steiner.

Vertaling: Michiel Scager.

Oorpsronkelijk gepubliceerd in: Driegonaal (23e jrg, nr.4)