John Hogervorst

Land van (on)begrensde mogelijkheden

Te grote klassen, te weinig financiële middelen, onvoldoende geschoolde leerkrachten. Alleen een probleem in Nederland? Nee, ook in Amerika ligt het onderwijs (met name het ‘openbaar onderwijs’ - public school system) al jarenlang onder vuur. Amerikaanse varianten op ons inmiddels bekende thema’s: leerlingen van middelbare schoolleeftijd blijken niet te weten wie Abraham Lincoln was of blijken moeite te hebben om Amerika te vinden op de wereldkaart.

Het is allemaal nog ‘buitenkant-kritiek’, wie verder kijkt komt op diepere vragen zoals: waarom bestaat een dag op school eigenlijk uit zes tot acht lesuren, allemaal verschillende vakken waarin de onderlinge samenhang vaak ver te zoeken is, onder het regime van de klok die na 50 minuten zegt dat het tijd is voor de volgende les? Hoe is het met de verhouding leerkracht : leerling, met het (leren) samenwerken, waarom zijn kinderen ingedeeld naar leeftijd, waarom…?

Zijn er geen andere manieren om ‘school’ te zijn?
Die zijn er wel maar… dat was niet de bedoeling. De bedoeling was: het onderwijs in te richten zoals het is, de (bedroevende) kwaliteit te leveren die nu geleverd wordt, de kinderen niet meer te motiveren, te stimuleren en zich te laten ontwikkelen dan nu het geval is. Het beroerde Amerikaanse openbaar onderwijs is precies zo beroerd als het bedoeld is.

John Taylor Gatto was leerkracht in New York. Hij werd driemaal uitverkozen tot ‘leerkracht van het jaar’ van de stad New York, eenmaal tot leerkracht van het jaar van de staat New York. (Hij publiceerde in het verleden ook in het Amerikaanse driegeledingstijdschrift The Threefold Review). Gatto raakte gedesillusioneerd over de manier waarop scholen “… opvoeden tot geconformeerde burgers, de natuurlijke creativiteit, de onderzoeksdrang, de liefde tot het leren die kinderen aanvankelijk allemaal hebben, doen afsterven”.1 Gatto ging op zoek naar de wortels van het Amerikaanse openbaar onderwijs en stuitte op vergeten maar opmerkelijke zaken. Hij schreef er een boek2 over waaruit hier enkele passages volgen.

Het Amerikaanse public school system kreeg zijn huidige vorm rond de eeuwwisseling van de 19e/20e eeuw. In de periode daarvoor was het onderwijs nog niet gereguleerd, tot toenemend ongenoegen van bepaalde invloedrijke kringen in de Amerikaanse samenleving.
In 1888 rapporteerde een Onderwijscomissie van de Amerikaanse Senaat: “We zijn van oordeel dat het onderwijs een van de belangrijkste oorzaken vormt voor de onrust die zich de laatste jaren manifesteert onder de werkende klasse.”

Gedachten over een ‘verbetering’, in elk geval een verandering van het onderwijssysteem werden gevormd. Filosoof John Dewey schreef in 1897: “Iedere leraar zou zich ervan bewust moeten zijn dat hij een ambtenaar is die als taak heeft bij te dragen aan het in standhouden van de juiste sociale ordening en het veilig stellen van de juiste sociale groei.”
Elwood Cubberly, later leidinggevende op Stanford University, schreef dat scholen fabrieken moesten zijn “waarin ruwe producten, kinderen, moeten worden geslepen en gevormd tot afgewerkte producten… geproduceerd zoals spijkers worden geproduceerd en de specificaties voor dit product worden opgelegd door de overheid en de industrie.”

De Rockefeller Education Board gaf in die jaren financiële ondersteuning bij het oprichten van vele openbare scholen. In een verklaring gaf de Board inzicht in zijn drijfveren: “In onze dromen… geven mensen zich met perfecte volgzaamheid over aan onze knedende handen (…) niet gehinderd door de traditie zullen wij onze goede wil betonen aan het dankbare en oplettende volk. We zullen niet proberen om deze mensen of hun kinderen op te leiden tot filosofen, geletterde mensen of geleerden. Uit hun midden hoeven we geen schrijvers, pedagogen of dichters op te leiden. We gaan niet op zoek naar grote kunstenaars, schilders, musici, noch naar advocaten, dokters, priesters, politici of staatslieden (…). De taak die wij ons stellen is heel eenvoudig (…) we zullen de kinderen organiseren (…) en we zullen hen leren om datgene wat hun vaders en moeders imperfect doen, perfect te doen.”

William Torrey Harris was van 1889 tot 1906 US Commisioner of Education. Hij schreef: “Negennegentig van de honderd (leerlingen) zijn automaten, zij letten erop de voorgeschreven paden en gewoontes te volgen. Dat is niet toevallig maar is het resultaat van een substantiële vorming, die, wetenschappelijk geformuleerd, de rangschikking van het individu is.”
Een tiental jaren later verklaarde president Woodrow Wilson in een toespraak voor zakenlieden: “We willen dat er één klasse is die een liberale opleiding krijgt. En we willen dat een andere klasse, een veel grotere klasse, afziet van het voorrecht van een liberale opleiding en zich erop toelegt om specifieke lichamelijke arbeid te verrichten”.

Allemaal lang geleden, of…? Klinisch psycholoog Bruce E. Levine schreef in 2001: “Ik had een keer een gesprek met de onderwijzeres van een uitermate intelligent kind, een jongetje van acht jaar die in de klas voor veel ordeproblemen zorgde. Ik merkte op dat het jongetje misschien geen gedragsstoornis had maar zich gewoon verveelde. Zijn onderwijzeres, een heel aardige vrouw, was het met mij eens. Maar, voegde ze daaraan toe, “Op de nationale conferentie werd ons verteld dat het onze taak is om de kinderen klaar te maken voor de arbeidsmarkt (…) en dat de kinderen eraan moeten wennen dat ze niet aldoor gestimuleerd worden want anders zullen ze later in de echte wereld hun baan verliezen.”

1 Zie: www.thememoryhole.org/edu/school-mission.htm
2 The underground history of American education: An intimate investigation into the problem of modern schooling (New York, 2001).

 

Oorspronkelijk gepubliceerd in Driegonaal, jrg. 27, nr.1