Mens en arbeid
Rudolf Steiner noemt, in zijn politieke voordrachten en geschriften over de idee van de driegeleding van het sociale organisme, de boycot en de algemene staking als de enige werkzame en niet-bloedige middelen tegen de onderdrukking van de rechten van de mens. Hij wijst er daarbij nadrukkelijk op dat alleen door een vrij geestesleven (vrije scholen, vrije pers enzovoort) duidelijk kan worden wat de onaantastbare rechten van de mens in een moderne samenleving moeten zijn.
Wanneer dit van staat en economie bevrijde geestesleven niet bestaat, worden de mensen natuurlijk ook voorgelicht maar die voorlichting staat dan niet in dienst van mensenrecht en menselijke waardigheid, maar heel duidelijk in dienst van de concerns en de met hen verbonden staten, die al vele tientallen jaren in alle landen de waardigheid en de vrijheid van de mens onderdrukken. Het resultaat van zo’n voorlichting die indruist tegen de werkelijke belangen van de mens, bestaat dan uit door vakbonden overeengekomen deelmaatregelen die de belangen dienen van een bepaalde groep arbeiders, maar niet het belang van de mens.
Toen Hitler aan de macht was, werd de spreuk “arbeid adelt!” tot algemeen aanvaarde leus van de Duitse arbeiders. De bondsregering onder kanselier Konrad Adenauer en zijn opvolgers, na de tweede wereldoorlog, voerde niet zo’n soort spreuk in, maar schiep een feit dat veel effectiever bleek te zijn: arbeid levert geld op, geld is het enige doel van arbeid. Geld bepaalt wie je bent, wie geen of wie weinig geld heeft, is minderwaardig. Zo werd de rassentheorie “niet-ariërs zijn minderwaardig” consequent op het gebied van het geld overgebracht: “wie weinig geld heeft is minderwaardig”. Deze voorlichting bleek effectief en werd nog algemener aanvaard dan de rassenleer. Geld werd het hoogste levensideaal van ieder mens, in het westen en in het oosten. Dat betekent de absolute overwinning van het praktisch materialisme. De op deze wijze voorgelichte arbeiders en burgers moesten in een winstgevende arbeidsplaats het hoogste levensideaal zien. In kranten en in advertenties wordt dit ideaal nog steeds hooggehouden. De belangrijkste vertegenwoordigers van dit ideaal zijn de bedrijven. “Arbeid levert geld op en geld levert aanzien op”, zo is daar het motto.
Omdat de economische reus altijd al kortzichtig en een mensenhater was, heeft hij er geen rekening mee gehouden dat hij nu het aangelokte “arbeidsmateriaal” bij duizenden, honderdduizenden en miljoenen op de “vuilstort werkloosheid” zou moeten gooien. Wie zou zich niet verzetten als hij eerst was aangetrokken met beloftes van gouden bergen, om vervolgens mee te maken dat hij als het ware door een zijdeur in de stortkoker van de werkloosheid verdwijnt?
De arbeiders vechten voor hun leven als ze voor hun arbeidsplaats en voor hun inkomen vechten. Arbeid = geld = leven = aanzien, dat is hen immers voorgehouden. Alleen vanwege het feit dat niet alle arbeiders tegelijkertijd ontslagen worden, omdat er, ondanks de techniek, altijd nog arbeiders nodig zijn, worden de regeringen niet door miljoenen arbeiders in staat van beschuldiging gesteld. De aanklacht zou luiden: hoogverraad tegenover de arbeider, tegenover de mens. De arbeiders hebben zich in groepen laten verdelen en zijn daardoor machteloos geworden. Nationale solidariteit tussen arbeiders bestaat niet, net zo min als internationale solidariteit. Ze zijn een speelbal van staat en bedrijfsleven geworden. Degenen die (bang) nog mogen werken, zijn de grootste vijanden van degenen die “werkloos” zijn. Vader staat weet dat en de economische reus weet dat nog veel beter.
De sociale driegeleding staat sinds 1919 op het standpunt dat de winsten (dus kapitaal en geld) van de economie van een land, eigendom zijn van de gehele bevolking van dat land. Ieder mens heeft recht op een aandeel in deze winst, dat hem in staat stelt in zijn materiële en niet-materiële basisbehoeften te voorzien. Dit winstaandeel kan groter zijn wanneer er veel kapitaal verdiend is, het moet kleiner zijn wanneer het beschikbare totaalbedrag kleiner is. Het mag echter niet beneden een bepaalde grens komen, omdat de mens dan niet leven kan. Het mag ook niet boven een bepaalde hoogte uitkomen, omdat de economie geld nodig heeft om verder te kunnen produceren en omdat er voor onderwijs en cultuur veel kapitaal nodig is, opdat mensen zich kunnen vormen tot mens en tot werkende mens. Aangezien economie en staat miljarden verspillen zijn sociale zorg en onderwijs geen probleem. Voorwaarde om zeker te zijn van ontwikkeling, is dat alle voorlichting onafhankelijk is van de macht van staat en bedrijfsleven. Aan deze voorwaarde wordt nog niet voldaan, maar er wordt al voor gestreden, zoals er ook al sinds dertig jaar wordt gevochten tegen de vernietiging van ons milieu door bedrijfsleven, techniek en staat.
Volgens de sociale driegeleding is de mens geen werkezel maar een mens, die recht heeft op levensonderhoud en ontwikkeling. De financiële middelen daarvoor zijn op wereldschaal ruim voldoende aanwezig. Wat ontbreekt, is inzicht in de betekenis en de opgave van ieder mens. Het is niet de bedoeling dat de sociale driegeleding van bovenaf wordt ingevoerd. Iets gezonds kan niet worden ingevoerd wanneer het zieke nog in de hoofden en harten van de mensen zit. Maar het gezonde kan wel worden gevoeld en ingezien, ook wanneer het zieke nog blijft bestaan. De sociale driegeleding zal door de mensen worden verwerkelijkt wanneer een klein deel van de mensen, bijvoorbeeld 20 procent, het gezonde er van inzien en zich er voor inzetten. Een sociaal gezond denkende minderheid is sterker dan een nog zieke en corrupt gemaakte meerderheid. Ook het gezonde kan besmettelijk zijn, erg besmettelijk zelfs. Wie dat niet kan geloven moet maar eens zijn licht gaan opsteken over de nationale en internationale moderne politieke bewegingen. Die hebben allemaal, al is het ook in verwarrend verschillende kleuren, één gemeenschappelijk doel: het recht op leven van ieder mens en het verwerkelijken van zijn menselijke waardigheid.
Dit artikel is eerder gepubliceerd in: Peter Schilinski, Wat is sociale driegeleding?, Nearchus 2022, ISBN 9789492326843