Mensen vormen de grootste mogelijkheid
Dat Beuys niet het museum, maar het volle leven in de samenleving als ‘thuisgebied’ voor de kunst zag is wel algemeen bekend. Dat zijn ideeën over kunst en samenleving waren geïnspireerd vanuit de antroposofie en de sociale driegeleding wordt in kunstkringen voor kennisgeving aangenomen.
“Ieder mens een kunstenaar”, één van Beuys gevleugelde uitspraken, kunnen we ook begrijpen als: in ieder mens leeft de potentie tot vrijheid.
In het voorjaar van 1985 bezocht toenmalig Driegonaalredacteur Harrie Huijs samen met Jelle van der Meulen Joseph Beuys. Het lange gesprek dat zij met Beuys voerden, leidde tot publicaties in tijdschrift Jonas en in Driegonaal. Hier een fragment uit de tekst van het interview dat destijds in Driegonaal verscheen.
Nu staan we opnieuw voor de deur en door de indringende bel geroepen, doet Joseph Beuys zelf open. Zware zwarte schoenen, blauwe spijkerbroek, wit overhemd, witcrème mouwloos vliegervest en de onafscheidelijke, ditmaal deukloze, grijze vilthoed met zwarte band. Hij gaat voor en leidt ons in een door papier overstroomde kamer binnen. Gestold water - in de vorm van duizenden vellen A-4 - heeft alle voorwerpen overspoeld, ligt aan onze voeten en reikt zo hier en daar tot kniehoogte. Het moet mogelijk zijn om hierin orde te scheppen, maar Eckermann heeft zich nog niet aangediend. Eenmaal rond de lange tafel, een eindweegs met het gesprek gevorderd, valt op hoe Joseph Beuys de vragen drinkt. Als hij zelf aan het woord is vouwt hij zich tot in het lijf toe open; luisterend verkleint hij zich, inzakkend en vooroverbuigend, de spreker strak aankijkend, alsof hij het van liplezen moet hebben.
Voor Joseph Beuys is het duidelijk dat onze samenleving volledig in een economie geworteld is, waar het leven en ook alle culturele uitingen afhankelijk van zijn geworden. Voor de kunst is er feitelijk geen plaats meer en zij is tot een randverschijnsel verworden. (…) Alleen het scheppen van begrippen, heldere werkzame begrippen, die vatbaar voor discussie zijn, kan de kunst uit haar isolement halen en het kunstbegrip verruimen. Daarvoor moet eerst de tendens uit de kunstwereld zelf om het gevoelsmatige aspect, het er liever niet over willen praten, maar het enkel doen van kunst, doorbroken worden, want: ‘Meestal is het zo, dat wanneer een kunstenaar weinig te zeggen heeft over zijn werk, dat er dan ook weinig over te zeggen valt.’
‘De kunst moet gezien worden als de creatieve vormgever van de toekomst en dat is feitelijk ook hetgeen de mensen voelen. De kunst is slechts ogenschijnlijk een randverschijnsel; zij zou in werkelijkheid tot een van de belangrijkste thema’s van onze tijd moeten behoren. Maar veel dingen, die in het huidige culturele leven plaatsvinden, zijn verworden tot de een of andere vorm van slapen, gebaseerd op denkluiheid. Hebben we het over de cultuur, dan moeten we vaststellen, dat die feitelijk niet meer bestaat. Alle instituten, die zichzelf tot cultuurdragers bestempeld hebben, zoals de parlementen, de banken en musea, etcetera, zijn volledig ingepakt door de economische principes, gewoon verwerkt in dit systeem. Zij kunnen alleen nog maar verzamelen, registreren, wegstoppen, opbergen en archiveren. Maar wat gebeurt daarmee; wat doen ze ermee? Wat hier cultuur genoemd wordt, dat is helemaal geen cultuur meer. En toch kan zich uit wat er niet meer is, een nieuwe cultuur in de toekomst gaan ontwikkelen. Hieraan mee te werken is het appel dat op ieder individu gedaan wordt. Het oude elitaire charisma-principe, dat van de grote leiders, de sterke man, is uitgewerkt. De instituten moeten zich innerlijk om gaan vormen, zodat zij niet meer veronderstellen iets te zijn, maar dat zij ook werkelijk de bronnen worden, van waaruit de toekomstige begrippen zullen ontstaan die onze maatschappij dragen kunnen. De oude begrippen zijn daar niet meer toe in staat, vandaar de milieuvervuiling, maar ook de ontevredenheid van de mensen en het egoïsme.’
‘Ja, wat is vrijheid, laten we dat eens duidelijker omschrijven. Vrij wordt je alleen wanneer je de verantwoordelijkheid voor andere mensen mede op je neemt. Alle andere begrippen over vrijheid hebben betrekking op de keuzevrijheid, een soort kiesrecht. Vrijheid is überhaupt niet mogelijk als men de sociale wetmatigheden niet volgt. In deze context wordt de individueel verworven vrijheid gerelativeerd. In onze tijd betekent dat namelijk alleen een privilege vanuit een maatschappelijke klasse, die toestaat dat iemand zich individueel ontwikkelt. Toekomstgerichte kunst moet streven naar de geestelijke vrijheid van alle mensen.
Dat heeft consequenties voor ieder individu. De kunstenaar die in zijn atelier naar een vrijheidsbeleven toewerkt, moet zich realiseren dat hij daardoor anderen benadeelt, of zelfs onnodig laat lijden. Zoiets gebeurt gewoon, wanneer men op de wetmatigheden van deze tijd geen acht slaat. Dat is trouwens een stellingname, waarmee ik veel mensen voor het hoofd stoot.
Maar ik durf te stellen: als jullie je niet voor de sociale kunst interesseren, goed jullie hebben de vrijheid daartoe, maar dan worden de schilderijen wel slecht. (lacht) Dat is toch logisch! Dat geldt ook voor boeren, de wetenschap, de politiek enzovoort. Wanneer de boeren zich niet voor de sociale kunst interesseren, dan zeg ik: goed doe dat, maar dan gaat wel het bouwland kapot en het varkensvlees wordt oneetbaar. Men kan daar zelfs nog aan toevoegen dat de boeren door deze luiheid in het denken wellicht verantwoordelijk zijn voor het feit dat veel mensen misschien zullen sterven aan het eten van hun aardappelen.
Men moet de consequenties durven trekken uit het voorafgaande, maar ook wanneer men de oude voorrechten en privileges wil opheffen. De maatschappij moet veranderen; klasse- en rassenonderscheid bijvoorbeeld, moeten worden opgeheven. Goed, uitstekend, maar de consequenties zullen daaruit getrokken worden: geen privileges meer, dan ook geen eigendom van productiemiddelen, geen loonverhoudingen en geen grondeigendom meer.
Vanuit een dergelijke gedachtegang werkt het antropologisch kunstbegrip, een begrip dat een veelvoud aan items omvat, zoals de zelfbestemming, de creativiteit, de vrijheid, het vormontwikkelend of -uitbeeldend vermogen en de sociale kunst.
Tenslotte kun je ook nog zeggen dat de echte vrijheid het vertrouwen in de mensen zal terugbrengen. Vanuit dit hernieuwde vertrouwen zullen de mensen elkaar weer inspireren tot daden, elkaar ook weer verantwoordelijkheden toevertrouwen om grote en kleine (noodzakelijke) zaken tot stand te brengen’.
‘De sociale kunstenaars zijn zij die in hun daden meewerken aan de omvorming, aan de bouw van de toekomst, aan een nieuwe architectuur. Wanneer deze gemeenschappelijke bouw - en daarmee bedoel ik uiteraard geen gemetseld bouwwerk, maar een zuiver geestelijk bouwwerk - zou slagen, dan is dat het grootste kunstwerk wat er ooit door de mensheid is geschapen. Dat zijn dus geen kleine broodjes of vissen, maar reusachtige. Men kan wellicht opperen: dit is slechts een idee, een ideologie in de hoofden van een paar mensen. Dat is het echter niet. Uit ieder voorval op straat, uit alles wat er. in de fabrieken gebeurt, wordt men de noodzaak van de omvorming van de maatschappij gewaar. En veel mensen zullen ja knikken en zeggen dat alles inderdaad moet veranderen, maar op het moment dat hieraan gestalte gegeven moet worden, willen de meesten toch maar dat het bij het oude blijft, omdat het zo verschrikkelijk moeilijk is de dingen om te vormen, (lacht) dat is het moeilijke. Want het probleem is dat alles door elkaar op een hoop ligt, dat er geen methode wordt toegepast, die hierin ordening brengt. Daarom zeggen de mensen: ‘ach, laat maar lopen’. Zij laten zich meesleuren door de winden die er waaien. Anderzijds worstelen ze om uit deze impasse te geraken. Alleen kunnen of willen ze de juiste begrippen niet toepassen. En natuurlijk liggen er in zo’n situatie ook de mogelijkheden om vorm te geven aan hetgeen nodig is, want ik heb het over mensen; zij vormen de grootste mogelijkheid.’
Herpublicatie in: Driegonaal, jrg.37, nr.3 (februari 2021)