Rudolf Isler

Gebaseerd op vrije verbinding (Rudolf Steiner over associaties - 2)

De economie gedijt meer bij samenwerken dan bij concurreren. De (schijn)tegenstelling tussen producent en consument kan worden overwonnen door het vormen van nieuwe, samenwerkende verbanden: de associaties.
Bestaat er een ‘model’ voor het organiseren van de associaties; wat is de betekenis van de enkeling in de associaties?

Geen organisatie van buitenaf; rekenen op het vrije handelen van ieder mens

Associaties kunnen niet van buitenaf worden georganiseerd; de betrokken mensen scheppen deze zelf. Maatgevend daarbij is enerzijds de menselijke natuur, anderzijds het inzicht waar het geestesleven voor zorgen kan. De volgende formulering in ‘De kernpunten’ laat het duidelijk zien: de drie geledingen van het sociale organisme zijn niet van elkaar afgeschermd, maar ze werken op elkaar in. En in de sociale driegeleding komt het er op aan hoe ze dit doen.

GA 23 blz. 16: … dit boek [is] in geen enkel opzicht utopistisch … bedoeld. In dit boek wordt daarom nergens theoretisch vastgesteld dat iets zus of zo moet zijn. Maar er wordt tot gemeenschappen van mensen aangespoord die vanuit hun samenleven datgene tot stand kunnen brengen wat sociaal gewenst is.

Dat zij zich tot dergelijke gemeenschappen aaneen willen sluiten, daarvoor staat enerzijds de menselijke natuur borg, als deze niet door overheidsinterventie wordt gehinderd, want:

GA 23 blz. 62: De economische organisatie zal mensen met gelijke beroeps- of
consumentenbelangen of met anderszins gelijke behoeften zich aaneen laten sluiten in samenwerkingsverbanden, die in onderling verkeer de totale economie tot stand brengen. Deze organisatie zal op associatieve grondslag en op de verhouding tussen de associaties worden opgebouwd. Deze associaties zullen een uitsluitend economische activiteit ontplooien. De rechtsgrondslag waarop ze werken, ontvangen ze van de rechtsorganisatie.

GA 23 blz. 19: … want die [menselijke] natuur brengt de behoeften voort. Aan de andere kant kan daarvoor het vrije geestesleven zorgen, want dit brengt de inzichten tot stand die in de gemeenschap moeten werken. Wie vanuit de ervaring denkt, moet toegeven dat zulke associatieve gemeenschappen ieder ogenblik kunnen ontstaan, dat zij niets van een utopie in zich hebben. Hun ontstaan staat niets anders in de weg dan dat de mens van tegenwoordig het economische leven van buitenaf wil ‘organiseren’, in de zin waarin bij hem het begrip ‘organisatie’ tot een dwangvoorstelling is geworden. Tegenover dit organiseren, dat de mensen tot productiviteit wil brengen door hen van buitenaf samen te bundelen, staat als een tegenbeeld die economische organisatie die berust op vrije associatie. Door zich te associëren verbindt de mens zich met de andere; en het planmatige van het geheel ontstaat door het inzicht van de enkeling.

Men kan tegen dit concept, dat rekening houdt met het vrije handelen van ieder mens, veel inbrengen. Rudolf Steiner weet dat en vervolgt:

GA 23 blz. 20: Men kan zeggen: wat helpt het wanneer de bezitloze zich associeert met de bezittende? Men kan het beter vinden wanneer alle productie en consumptie van buitenaf ‘rechtvaardig’ worden geregeld. Maar deze organisatorische regeling ondergraaft de vrije scheppingskracht van de enkeling en beneemt het economische leven de toevoer van datgene wat alleen uit die vrije scheppingskracht kan ontspringen. Laat men het maar eens proberen, ondanks alle vooroordelen, zelfs met de associatie van degene die tegenwoordig geen bezit heeft met degene die wel bezit heeft. Grijpen geen andere dan economische krachten in, dan zal de bezitter de prestatie van de bezitloze noodzakelijkerwijs moeten compenseren met een tegenprestatie. Tegenwoordig spreekt men over dergelijke dingen niet op grond van het instinctieve levensbesef dat uit ervaring voorkomt, maar op grond van stemmingen die zich niet uit economische, maar uit klasse- en andere belangen hebben ontwikkeld. Deze stemmingen konden zich ontwikkelen omdat men in de moderne tijd, waarin juist het economische leven steeds gecompliceerder is geworden, dit proces niet met zuiver economische ideeën kon volgen. Het onvrije geestesleven heeft dit verhinderd. De mensen die in het economische leven handelen, doen dit routinematig; de vormgevende krachten die in de economie werken doorzien zij niet. Zij werken zonder inzicht in het geheel van het menselijk samenleven. In de associaties zal de een door de ander ondervinden wat hij noodzakelijk moet weten. Doordat de mensen, van wie ieder op zijn deelgebied inzicht en ervaring heeft, gezamenlijk zullen oordelen, zal de nodige economische ervaring ontstaan over wat mogelijk is.

Het onvrije geestesleven verhindert dat associaties op basis van zuiver economische feiten worden gevormd. Dit geestesleven overlaadt ons met theorieën en ideologieën die een stempel drukken op de praktijk van ons leven. Hoe het vrije geestesleven een vereiste is voor de vorming van economische associaties zal nog verder worden besproken.


Dit is een fragment uit: Rudolf Isler (red.), Samenwerken in de economie – Rudolf Steiner over associaties, 9789492326171, Assen 2017