Sociale driegeleding en partijpolitiek
De vraag rijst steeds opnieuw: moet ‘de sociale driegeleding’ niet ‘de politiek’ in? Die vraag leefde natuurlijk ook in de tijd dat Rudolf Steiner de driegeleding naar voren bracht.
Wij hebben hier enkele fragmenten verzameld waarin Rudolf Steiner spreekt over het oprichten van een politieke partij en over wat mogelijk vanuit de driegeleding binnen een parlementaire democratie gedaan zou kunnen worden.
Die woorden van Rudolf Steiner moeten overigens worden gezien in de bredere context van zijn visie op de moderne democratie. De hedendaagse mens heeft zich ontwikkeld tot een mondig wezen dat de sterke behoefte heeft actief deel te kunnen nemen aan het vormen van en besluiten over regels, rechten, wetten en plichten die (ook) hemzelf aangaan. Die mondigheid, eigenlijk: de emancipatie van het individu, vraagt om de toepassing van democratische principes. Of dat noodzakelijk zou moeten uitmonden in een stelsel waarin de hoofdrol is weggelegd voor politieke partijen, zoals wij dat kennen, is maar de vraag. Ook zonder politieke partijen is het mogelijk tot democratische regelingen te komen die tegemoet komen aan de mondigheid van de hedendaagse mens.
Maar de inrichting en het functioneren van de parlementaire democratie (die voor velen terecht ter discussie staat) is één ding, iets anders is nog fundamenteler en zou eigenlijk het startpunt moeten zijn van elke poging de democratie een stap verder te ontwikkelen – en dat is het bepalen van waarover in het rechtsleven (het gebied van de parlementaire democratie) besloten kan worden (en waarover niet). Dat vraagstuk wordt hierna door Rudolf Steiner, in het laatste fragment, aangestipt, en komt erop neer dat alles dat thuishoort in het geestesleven, en alles dat deel is van de economie (en economie is: het produceren – verdelen/verhandelen – consumeren van waren) géén onderwerp kan zijn van democratische besluitvorming in het rechtsleven. Het zijn namelijk aangelegenheden van respectievelijk het geestesleven en het economische leven; zij kunnen het beste worden behandeld door degenen die direct betrokken zijn en die daardoor ook beschikken over de ervaring en de deskundigheid die voor deze vraagstukken relevant is.
Al ben ik nog zo’n mondige burger: ik ben niet degene die mag of kan besluiten over het onderwijs van kinderen die niet de mijne zijn; over de optimale organisatie van de productieketen van wasmiddelen; of over …
Consequent doorgedacht kunnen we bevroeden dat de democratie pas in haar ware gedaante kan verschijnen wanneer geestesleven, rechtsleven en economisch leven zich elk naar hun eigen aard en functie kunnen ontwikkelen. De democratie kan zich dan richten op de vraagstukken die van algemeen-menselijke aard zijn, dat wil zeggen: op het vormen van een stelsel van wetten, rechten en plichten dat gericht is op de vraag wat wij, niet in ons privéleven maar als burger in de samenleving, ‘voor elkaar over hebben’ en wat we daartoe van de ander en van onszelf mogen verwachten.
Tot het zover is, blijft het behelpen met de democratie. Zo krachtig en helder mogelijk het gedachtengoed van de sociale driegeleding verspreiden zoals (zie hieronder) de Bond voor Driegeleding van het Sociale Organisme beoogde en zo mogelijk in het parlement een signaalfunctie vervullen – om steeds opnieuw te laten zien waarover democratisch besloten kan worden en waarover niet – dat is wat ons te doen staat wanneer we ‘de politiek in willen’.
(John Hogervorst)
De Bond voor Driegeleding van het Sociale Organisme
“Daarvoor hoeft niemand bang te zijn, dat er nog een nieuwe partij komt naast de al bestaande partijen. Daarom is er ook geen nieuwe partij opgericht, maar heeft zich de Bond voor Driegeleding van het Sociale Organisme gevormd om de ideeën van het driegelede organisme – waarvan een aantal mensen heeft ingezien dat deze geen utopistisch maar een werkelijkheidskarakter hebben – te verbreiden.”
[Rudolf Steiner, 30 juli 1919, GA 330]
“De Bond is geen partij en wil dat ook niet zijn. De Bond treedt daarom ook niet met een kant en klaar programma naar voren waarin alle details van een nieuwe vormgeving eens en voor altijd zijn vastgelegd. De bond wil een impuls overdragen, waarin de ontwikkelingsvoorwaarden van de moderne mensheid in de vorm van een basisidee zijn geformuleerd en toegelicht en van daaruit kunnen de details als uitwerking van deze impuls in overeenstemming met het leven ontstaan.”
[Uit: Dreigliederungszeit, Hans Kühn, Philosophisch-Anthroposophischer Verlag, p.211]
Geen nieuwe partij
“Eergisteren sprak ik in Mannheim en tijdens de vragen na afloop van mijn voordracht, trad er een heer naar voren die zei: ‘Wat deze Steiner verteld heeft is prachtig, maar is niet wat wij willen. Wij willen niet aan alle oude, bestaande partijen nog een nieuwe partij toevoegen. Mensen die zoiets willen, die moeten tot de oude partijen toetreden en daarbinnen actief worden’. – Ik kon daarop alleen maar zeggen: ‘Ik heb het politieke leven lang en nauwkeurig gevolgd, en deed dat al toen deze spreker nog lang niet geboren was. En ik heb, hoewel ik in de loop van mijn leven op de hoogte was van alles dat in sociaal opzicht min of meer als sociale kracht functioneerde, nooit in enige partij gewerkt. En het komt niet in mij op om nu, tegen het einde van mijn vijftiger jaren, een partijmens te worden; ik wil niets te maken hebben, niet met enige bestaande partij en ook niet met een zelf opgerichte partij. Niemand hoeft er bang voor te zijn dat ik een nieuwe partij zal oprichten, want dat elke partij steevast na enige tijd in domheid vervalt, dat heb ik geleerd, juist doordat ik mij nooit met enige partij heb ingelaten. En ik heb geleerd spijt te hebben voor de mensen die dat niet doorzien’.” [Rudolf Steiner, 30 juli 1919, GA 330]
Parlementaire obstructie bedrijven
“Het principieel juiste, consequent gedacht vanuit de driegeleding, zou zijn: deelnemen aan de verkiezingen, zoveel mogelijk kiezers trekken, in het parlement komen en obstructie bedrijven bij alle vraagstukken die betrekking hebben op het geestesleven en het economische leven. Dat zou consequent in de zin van de driegeleding zijn. Het gaat erom het middelste deel, het staatsleven, helder te begrenzen. Dat deel kan alleen helder worden, wanneer de andere geledingen naar links en naar rechts weggeschoven worden. Dat kan men in dat geval niet anders doen, dan door zich te laten kiezen, en in het parlement obstructie te bedrijven bij alles dat daar behandeld wordt en dat thuishoort op het gebied van het geestesleven of het economische leven.”
[Rudolf Steiner, 3 maart 1920, GA 337a]