Sociale driegeleding om moreel te worden
"'In het sociale komt men alleen verder, ‘wanneer men in kringen denkt’. Ieder mens draagt, omdat hij midden in het sociale organisme staat, tot de verandering ervan bij, maar de omstandigheden die door al deze invloeden ontstaan, werken op hun beurt op de enkele mensen terug."
Bij hen die zich met de sociale driegeleding bezig houden, blijkt er nog steeds een probleem van plaatsbepaling te zijn: is deze door Rudolf Steiner gebrachte sociale driegeleding een samenwerkingsvorm van een in ‘zichzelf autonoom geestesleven, een rechtsleven en een economisch leven’ - een wet of en wenselijkheid? Waarbij met de term ‘wet’ uiteraard niet op wetten wordt gedoeld, zoals ze door onze wetgevende lichamen worden geproduceerd, maar op wetmatigheden, die in de samenleving een soortgelijke rol spelen als natuurwetten in de natuurwetenschappen.
Welnu, als sociale driegeleding een wet is, dan valt zij evenmin in te voeren als bijvoorbeeld de wet van de zwaartekracht. Daar kan men zelfs geen voor- of tegenstander van zijn. Overgebracht op sociale driegeleding: die kan men erkennen, herkennen en haar toepassingsmogelijkheden onderzoeken. Verder is het wachten geblazen tot de mensheid die grandioze ontdekking op waarde weet te schatten. Zolang dit niet het geval is, zal ieder op zijn eigen wijze, alleen voorbereidend werk kunnen doen: diegene die uit de natuurwetenschap komt, zal gaan onderzoeken tot welke sociale architectuur het driegeledingsbeginsel kan leiden, teneinde op de dag klaar te staan. De bèta-man zal zich geroepen voelen om die dag naderbij te doen komen door het zijne ertoe bij te dragen, dat sociaal begrip en gevoel bij de mensen ontstaan.
Is driegeleding daarentegen een wenselijkheid, dan kan men zich daarvoor inzetten en kan men naar verwerkelijking, invoering en verandering van onze sociale structuren streven en staat daarmee al gauw op het omstreden politieke toneel.
Het is een heilloos dualisme - heilloos, omdat iedere partij van haar standpunt uit gelijk heeft; heilloos echter ook, omdat beide doorgaans het karakter van de driegeleding miskennen. De sleutel daartoe is ons echter, als een erfenis, in de laatste voordracht gegeven die Steiner over sociale driegeleding hield, op 22 augustus 1922 in Oxford.1. De beschouwing gaat over het karakter van sociale wetten, zeer in het bijzonder over de vraag of de mens een product van de sociale omstandigheden is, dan wel de sociale omstandigheden zijn wat de mens ervan heeft gemaakt. Steiner noemt dat een onzinnige vraagstelling, want in het sociale komt men alleen verder, ‘wanneer men in kringen denkt’. Ieder mens draagt, omdat hij midden in het sociale organisme staat, tot de verandering ervan bij, maar de omstandigheden die door al deze invloeden ontstaan, werken op hun beurt op de enkele mensen terug. Steiner noemt de sociale driegeleding dan ook geen idee, maar een impuls.
Daarmee is duidelijk gezegd, dat de sociale problemen niet theoretisch op te lossen zijn. Meer filosofisch uitgedrukt: de bekende antroposofische kentheoretische weg, waarbij men een strak natuurwetenschappelijke gedachtegang volgt om tot inzicht en waarheid te komen, is op sociaal gebied weliswaar niet onbegaanbaar, maar steriel. Hij dient slechts het streven naar inzicht van de denker; de samenleving gaat eraan langs. En mocht zij die gedachten toch opnemen, dan leidt dit tot sociale catastrofen. Men behoeft slechts naar de Sovjet-werkelijkheid te kijken om te ontwaren, dat de door Marx bedachte en berekende communistische heilstaat precies het tegendeel is van datgene wat met zijn theorie tot stand is gekomen. Wie op die tegenstelling wijst, zal van de geschoolde marxist te horen krijgen, dat de maatschappelijke situatie nog niet rijp is voor de heilstaat; precies zo, als de theoretici van de driegeleding ons laten weten dat de mensen nog niet rijp zijn voor de idee van Steiner. In beide gevallen zijn wij slecht en moeten wij opgevoed worden.
Twee aspecten
Het antwoord op de vraag, hoe men, zonder aan de bevolking een oplossing van het sociale vraagstuk op te leggen, toch voor de driegeleding bezig kan zijn, is naar mijn smaak het duidelijkste gegeven in een voordracht van Steiner van 9 maart 19222: ‘De oplossing van de sociale problemen kan alleen op concrete wijze gebeuren; deze oplossing komt niet voort uit discussies, maar door gebeurtenissen, door activiteit. Voor deze activiteit moeten echter de voorwaarden worden geschapen, en op deze voorwaarden probeerde ik in mijn Kernpunten en op andere plaatsen te wijzen’.
Daarmee wordt duidelijk op twee totaal verschillende aspecten van de antroposofische sociale impuls gewezen. Het ene is het scheppen van voorwaarden, dat wil zeggen het ontrafelen van onze maatschappelijke knoop tot drie autonome gebieden. Dat is een ordeningsvraagstuk. Het andere is de oplossing van het sociale vraagstuk en die kan niet van onze bedenkers komen. Die wordt geboren uit de concrete situatie waarin men in de samenleving staat en ieder kan aldaar mededrager zijn van positieve sociale impulsen. Maatschappelijk zinvol worden die echter pas als aan de structurele voorwaarden, de ordening, is voldaan.
Hier kunnen wij nu onze beide partijen weer tegenkomen. Driegeleding verschijnt als een wetmatigheid, waarvan men gebruik kan maken en waarvan men gebruik moet maken, als men tot zinvolle oplossingen wil komen. Meer dan uitleggen kan men niet doen, want die structuur zal uit inzicht aanvaard moeten worden; zij het een inzicht in evidenties: iedereen wil zich in vrijheid ontplooien, iedereen wil in rechtszaken de gelijke van zijn medemens zijn en vindt niet ook vrijwel iedereen dat de aarde er voor ons allen is? Maar uitleggen houdt ook in, dat men de anomalieën van onze eenheidsstaat uit het niet-in-acht-nemen van die wetmatigheid verklaart en dat men zelf deze wetmatigheid hanteert waar daartoe gelegenheid is, zodat ergens met het oplossen van sociale vraagstukken begonnen kan worden. En daarmee zijn vele van onze denkers overvraagd.
De andere partij daarentegen zal moeten leren dat de oplossingen van sociale problemen slechts uit de concrete omstandigheden kunnen ontstaan en alleen in samenwerking met alle betrokkenen. Dat een drieledig geldstelsel, de oplossing van het bodemvraagstuk, ideeën uit de antroposofische schatkist zijn, die ter discussie staan waar concrete mensen naar een oplossing voor hun concrete moeilijkheden zoeken. En met die terughoudendheid zijn vele van onze activisten overvraagd.
Hoe opereren?
Het voorafgaande zegt duidelijk dat er een volgorde is: eerst de structuur, dan de inhoud. Dat zal velen als een vloek in de oren klinken. Gaat het er dan niet primair om, oplossingen voor onze actuele problemen aan te dragen? Ervoor te zorgen dat de moraliteit van de mensen verbetert? Dat zij zich sociaal gaan gedragen? Ook daarop heeft Steiner een duidelijk antwoord gegeven:
‘Maar zoals de vorm niets vermag zonder de geest, zou ook de geest niet tot daden in staat zijn, indien hij zich niet een vorm scheppen kon’.3
Wij ondergaan het telkens weer: met veel goede (sociale) wil komt een initiatief tot stand - het verzandt of verstart, omdat die sociale wil de vorm niet vindt waarin hij vruchtbaar kan worden. Menige instelling lijkt hierdoor wel het vat der Danaïden. Omgekeerd is het zo - en hier is weer het gelijk aan de zijde van hen, die versterking van de sociale wil een basisvoorwaarde noemen - dat de beste structuur geen sociaal probleem kan oplossen, als de betrokkenen geen sociale impulsen hebben. Van niets komt niets. Dus toch vanuit twee kanten/kampen opereren? Zo men wil. Het doen ontstaan van een sociale impetus, het aankweken van sociale vaardigheid is nooit weg. Het is, eenmaal de vorm gegeven, zelfs hard nodig. Maar wel zonder het argument, dat daarmee op den duur het ontstaan van driegeleding mogelijk wordt gemaakt. De relatie ligt andersom en is niet omkeerbaar: het is de drieledige structuur die als opvoeder tot sociaal gedrag fungeert; zoals het onze huidige, op eigenbelang gerichte structuren zijn die veel van de op ‘verbetering van de mens’ gerichte activiteiten weer teniet doen. Wij weten allen dat moraalpreken het niet meer doen.
Iemand wegens gemaakte fouten de les lezen, wordt terecht niet meer gepikt; ook niet als men inziet fout te zijn geweest. Anders is het, als men zich aan regels stoot, die men zelf mede in het leven heeft geroepen of in volle vrijheid heeft aanvaard. Het is een groot verschil, of wij door de directeur (of de huistiran) op de vingers worden getikt, omdat wij ons naar zijn mening niet juist gedragen of zelfs misdragen. Of dat diegene die aangewezen is om op de naleving van de door onszelf opgestelde regels toe te zien, ons buiten elke morele beoordeling zelfs zonder eigen oordeel over de innerlijke waarde van die normen erop wijst dat wij deze hebben overtreden. Dan begint de vorm op te voeden. En deze vorm is niet alleen acceptabel, die hebben wij al geaccepteerd. Het bewuste gebruik van vormen blijkt op weerstanden te stuiten - begrijpelijk bij wie gewend is vanuit zijn eigen autoriteit te beslissen. Daarom is het interessant dat Steiner, waar hij over het centrale thema van de scheiding van arbeid en inkomen schrijft in Antroposofie en het sociale vraagstuk4, de vorm als opvoedende factor introduceert. Hij spreekt dan van inrichtingen. ‘Wie voor zichzelf werkt, moet op den duur wel tot egoïsme vervallen. Alleen wie geheel en al voor anderen werkt, kan langzamerhand een werkelijk niet-egoïstische werker worden.’ Daarom is driegeleding, het structuurprincipe dus, iets om ‘in de hoofden te hameren’. Zoals de natuurwetten zouden de kinderen ook de sociale wet ‘driegeleding’ behoren te leren en die bij het verlaten van de school beheersen ‘zoals de vier rekenbewerkingen’ (optellen, aftrekken, vermenigvuldigen en delen). Daarmee zou immers op geen enkele wijze op sociale inhouden en wereldbeschouwelijke standpunten vooruit worden gelopen. Wel zouden er dan mensen komen die hun samenwerkingsverbanden volgens het principe van de driegeleding willen bouwen. Niet omdat ze moreler zijn dan de rest van de wereld. Maar om moreel te worden. Dualiteiten zijn een functie van de ruimte: een mens ziet er van voren anders uit dan van achteren. Het sociale evenwel wordt beheerst door de tijd. Wat zich momenteel als tegenstelling openbaart, is in wezen een fase-verschil. Haar vruchten zal de driegeleding pas in de toekomst kunnen afwerpen, als de mens socialer is geworden - dankzij drieledige structuren nu.
1: In: ‘Der Mensch in der sozialen Ordnung’, Dornach 1979. Een Nederlandse uitgave verschijnt in 2025 bij uitgeverij Nearchus CV.
2: In: ‘Erneuerungs-Impulse für Kultur und Wissenschaft. Berliner Hochschulkurs’ (GA 81, Dornach 1994)
3: Uit: Hoe verkrijgt men bewustzijn op hogere gebieden (Nieuwe uitgave: De tot inzicht in hogere werelden)
4: Opgenomen in: Rudolf Steiner, Verbeter de wereld (en begin samen). De sociale hoofdwet, Nearchus, Assen 2009