Rudolf Steiner

Vrijheid, Gelijkheid en Broederschap

[…] (Door de waarneming worden we erop) gewezen, hoe het gehele sociale leven in drie gebieden uiteenvalt, die voortkomen uit heel eigen en verschillende voorwaarden: het geestesleven, het politieke rechtsleven en het economische leven. Deze hebben in zekere zin in de loop van de moderne beschaving naar een zekere zelfstandigheid toegewerkt. Deze zelfstandigheid moeten we gaan begrijpen en we moeten ieder gebied geleidelijk aan zijn eigen deel geven: daardoor kunnen ze dan op de juiste manier met elkaar samenwerken. En dat is het, waar het in deze tijd op aan komt!

Montesquieu iets anders
De mensen hebben over deze driegeleding van het sociale organisme op de meest verschillende manieren nagedacht. En toen hier en daar De kernpunten van het sociale vraagstuk bekend werd, heeft men ook op allerlei aanknopingspunten in het verleden gewezen. Welnu, ik wil hier absoluut geen prioriteitsvraag opwerpen. Het komt er niet op aan, of iemand dit of dat heeft uitgedacht, maar hoe zoiets zich in het leven laat verwerkelijken. Men kan er alleen maar blij om zijn, wanneer echt veel mensen op zo'n driegeleding komen. Maar dit moet toch wel opgemerkt worden: wanneer Montesquieu in Frankrijk een soort driegeleding van het sociale organisme definieert, dan is dat niet meer dan een driedeling. Hij wijst erop dat deze drie gebieden van totaal verschillende voorwaarden uitgaan; daarom zou men ze uit elkaar moeten halen. Dat is niet de teneur van mijn boek. Daarin gaat het er niet om een onderscheid te maken in de trant van: geestesleven, rechtsleven en economisch leven, zoals men aan de mens het onderscheid zou maken tussen het zenuw-zintuigstelsel, het hart- en longen-, en het stofwisselingssysteem, waarbij men dan zou vermelden, dat dit drie van elkaar gescheiden systemen zijn. Aan zo'n indeling hebben we niets! We hebben er pas wat aan, wanneer we zien hoe deze verschillende gebieden samenwerken, hoe ze het beste tot een eenheid worden wanneer ieder gebied vanuit z'n eigen voorwaarden functioneert. Zo is dat ook het geval in het sociale organisme. Wanneer we eenmaal weten hoe wij het geestesleven, het politieke rechtsleven en het economische leven elk op hun oereigen voorwaarden kunnen plaatsen, en vanuit hun oereigen krachten laten werken, dan zal de eenheid van het sociale organisme daar ook het resultaat van zijn. En dan zal men zien, dat uit elk van deze gebieden bepaalde afbraakkrachten voortkomen, die echter door samenwerking met de andere gebieden weer hersteld worden. Daarmee is niet, zoals bij Montesquieu op een driedeling van het sociale organisme gewezen, maar op een driegeleding van het sociale organisme, die zijn eenheid daarin vindt, dat iedere mens bij alle drie de gebieden behoort. De menselijke individualiteit, op wie toch alles aankomt, staat op zo'n manier in dit driegelede, sociale organisme, dat zij de drie geledingen weer met elkaar verbindt.

Geen deling maar geleding
Dus kunnen we zeggen - zeker wanneer we ons laten stimuleren door wat hier gezegd is - dat we niet streven naar een deling maar naar een geleding van het sociale organisme, opdat daardoor de eenheid op de juiste manier tot stand kan komen. En we kunnen ook zien, wanneer we wat meer aan de oppervlakte blijven, hoe sinds al meer dan een eeuw de Europese mensheid ertoe neigt een dergelijke geleding te zoeken. Ze zal komen, ook wanneer de mensen haar niet bewust willen worden; want onbewust zullen ze zich zó in het economische, het geestelijk-culturele, het politieke rechtsleven bewegen, dat deze driegeleding komen zal. Ze is iets, wat door de mensheidsontwikkeling zelf wordt geëist.

De idealen van de Franse Revolutie
En zo kan men er ook op wijzen hoe de drie impulsen die met betrekking tot deze drie verschillende levensgebieden in aanmerking komen, eens als drie betekenisvolle idealen, als drie leuzen voor het sociale leven, in de Europese beschaving zijn opgekomen. Aan het eind van de 18e eeuw klonk in het Europese Westen de roep naar Vrijheid, Gelijkheid en Broederschap! Wie wil niet toegeven, wanneer hij bij de ontwikkeling van de nieuwe tijd stilstaat, dat in deze drie leuzen drie zeer beduidende, menselijke idealen verankerd liggen?

Maar aan de andere kant moet men ook weer zeggen, dat er veel mensen in de 19e eeuw geweest zijn, die zeer vernuftig hebben weerlegd dat een of ander sociaal eenheidsorganisme, een of andere staat mogelijk zou zijn, wanneer deze drie idealen met elkaar verwezenlijkt zouden moeten worden. Meer dan één intelligent werk is geschreven, waarin werd aangetoond hoe in één staat niet gelijktijdig Vrijheid, Gelijkheid en Broederschap verenigd kunnen zijn. En men kan ook niet zeggen, dat wat daar op zo'n intelligente manier geschreven is, niet tot nadenken zou stemmen. En daarmee zijn we dan weer opnieuw in een tegenstrijdigheid van het leven terechtgekomen.

Het leven is er echter niet voor om geen tegenstrijdigheden op te roepen; het is overal met elkaar in tegenspraak. En het bestaat er uit, dat het de opgeworpen tegenstrijdigheden steeds weer overwint. Juist in het opwerpen en overwinnen van tegenstrijdigheden, daaruit bestaat het leven. Daarom is het buitengewoon gerechtvaardigd dat de drie grote idealen Vrijheid, Gelijkheid en Broederschap zijn opgesteld. Omdat men echter in de 19e eeuw, tot in onze tijd toe, voortdurend geloofde dat alles zeer centralistisch geregeld moest worden, kwam men ook in dit opzicht bij de vergissingen terecht. En daarom kon men ook niet doorzien dat het van geen betekenis was om te harrewarren over de manier waarop de productiemiddelen beheerd moeten worden, hoe het kapitalisme ontwikkeld moet worden, enzovoort, maar het gaat er om de mensen in zulke maatschappelijke verhoudingen tot elkaar te brengen, dat zij daarbinnen hun sociale aangelegenheden kunnen regelen vanuit de zuivere drijfveren van hun wezen.

Het gaat er dus om dat we op een echt levendige wijze te pakken moeten krijgen hoe vrijheid in het geestesleven heeft te werken, vanuit de vrije, productieve ontplooiing van het individu. En hoe de gelijkheid in het rechts- en staatsleven werkt, waarin iedereen alles, wat ieder mens toekomt, met al die anderen vanuit een democratische gezindheid tot ontwikkeling moet brengen. En we moeten te pakken krijgen hoe broederschap werkt in die concrete bijeenkomsten van mensen, die omvatten wat wij met het begrip associatie aanduiden. Slechts wie zó naar het leven kijkt, ziet het goed.

Dan zal men echter ook het volgende inzien: men geloofde er in, abstract en wel, dat men alle drie die idealen op dezelfde manier gewoon in die eenheidsstaat - waarin het economische binnenschoof - kon onderbrengen; en dat is in tegenspraak met de levende werkelijkheid! Die drie idealen Vrijheid, Gelijkheid en Broederschap worden pas dan in al hun levenskracht begrepen, wanneer men gaat inzien hoe de vrijheid het geestesleven behoort te beheersen, hoe de gelijkheid in het staats-rechtsleven thuishoort en de broederschap in het economische leven. En dat niet op een sentimentele manier maar zó dat het tot sociale ontwikkelingen leidt, waarin mensen zó kunnen leven dat zij hun menswaardigheid en waarde beleven. Begrijpt men eenmaal, dat een onverdeeld organisme alleen dán kan ontstaan wanneer, vanuit de vrijheid, de menselijke geest zich op een productieve manier kan ontwikkelen, wanneer het staats- en rechtsleven vanuit het principe van de gelijkheid werkt, en het economische leven, in de associaties, vanuit de broederschap - dan zal men de ergste sociale schade van tegenwoordig te boven komen. Want alleen wat vrij uit de menselijke individualiteit voortkomt, geeft een geestelijk leven dat wortelt in de waarheid; deze waarheid kan slechts tevoorschijn komen, wanneer ze direct uit het mensen-innerlijk stroomt.

Conventie, Routine, Frase
De democratische gezindheid zal niet eerder rusten, voordat zij op staatkundig rechtsgebied de gelijkheid heeft verwerkelijkt. Wij kunnen dat vanuit onze inzichten doen, zo niet, dan stellen wij ons bloot aan revoluties. En op economisch gebied moet de broederschap leven in de associaties.

Want dan zal het recht - dat zijn grondslag gevonden zal hebben in de mensen onderling, vanuit een verhouding, waarin iedereen als gelijke tegenover de anderen staat - een levend recht zijn. Al het andere recht, dat als het ware boven de mensen zweeft, wordt tot conventie. Echt recht moet voortkomen uit het samengaan van de mensen, anders wordt het tot conventie.

En broederschap kan alleen tot praktische levenswerkelijkheid worden, wanneer ze zich baseert op de economische verhoudingen zelf, in associaties, anders komt van menselijke samenwerking in organisaties geen levenspraktijk tot stand, maar levensroutine, zoals dat tegenwoordig bijna overal het geval is.

Eerst moet men de vragen op de juiste manier leren stellen: wat voor chaotische sociale toestanden zijn er voortgekomen onder de invloed van de frase, in plaats van de waarheid, op geestelijk gebied? Van de conventie, in plaats van het recht op staats- en rechtsgebied? Van levensroutine in plaats van levenspraktijk op economisch gebied? Pas dan zal men een weg inslaan, die het sociale probleem op de goede manier kan aansnijden.

Men zal wellicht een beetje geshockeerd zijn, dat het sociale vraagstuk hier niet op zo'n manier wordt aangepakt, als velen geloven dat het moet worden aangepakt. Maar hier moet alleen gesproken worden vanuit datgene, wat aan de werkelijkheid ontleend kan worden, met behulp van de geesteswetenschap, die zelf overal op de werkelijkheid uitloopt. En dan blijkt, dat de essentiële vragen betreffende het sociale leven tegenwoordig de volgende zijn:

Driegeleding
Hoe komen we door een juiste geleding van het sociale organisme tot waarheid, in plaats van de veelvuldig heersende frase - die daarom door de menselijke individualiteit wordt voortgebracht, omdat deze zich in het geestelijke scheppen voor een ander moet buigen -; en hoe komen we door een juiste geleding van het sociale organisme van conventie tot recht, en uit de levensroutine tot werkelijke praktijk?

Pas wanneer men zal inzien dat het driegelede sociale organisme een noodzaak is om Vrijheid, Gelijkheid en Broederschap te scheppen, zal men het sociale vraagstuk op de juiste manier aanpakken.

Dan zal men ook op de juiste manier met het heden bij de 18e eeuw kunnen aanknopen. En dan vindt Midden-Europa de mogelijkheid om aan hetgeen West-Europa gezegd heeft, toen het Vrijheid, Gelijkheid en Broederschap eiste, toe te voegen vanuit zijn geestesleven: Vrijheid in het geestesleven, Gelijkheid in het staatkundig-politieke rechtsleven en Broederschap in het economische leven.

Dan zal er veel gedaan zijn voor het sociale vraagstuk, en men zal er zich een idee over kunnen vormen, hoe de drie gebieden in het sociale organisme vanuit Vrijheid, Gelijkheid en Broederschap kunnen samenwerken, om de tegenwoordige, chaotische toestand van het geestes-, het rechts-, en het economische leven weer gezond te maken.

Vertaling: Edithe de Clercq Zubli

Dit fragment is het slotdeel van een voordracht die Rudolf Steiner op 22 juni 1922 hield tijdens het West-Ost Kongress in Wenen (opgenomen in: GA 83: Westliche und östliche Weltgegensätzlichkeit) en verscheen oorspronkelijk in Driegonaal, 10e jrg., nr.1 (1984).

De volledige voordracht is opgenomen in: Rudolf Steiner, Vrij, gelijk & samen, 9789073310704, Nearchus CV, 2011