"Wat er op fiscaal gebied gebeurt, heeft niets meer met recht te maken"
Een interview met Dieter Brüll (over sociale driegeleding, fiscalisten en technocraten)
Op 2 september 1983 hield Dieter Brüll zijn afscheidscollege als hoogleraar belastingrecht in Amsterdam. In het tijdschrift Jonas verscheen een gesprek met hem over zijn levensloop, zijn favoriete leermeester en de sociale driegeleding. Brüll: ‘Ik ontdekte dat de driegeleding overal voor het grijpen ligt’.
‘Een belangrijke ervaring was met een communistische celgenoot. Hij leefde in een volkomen abstracte wereld, vond ik, als het over sociale vragen ging. We moesten samen bonen doppen en sorteren. Die werden dan ingemaakt voor het front. Ik vond dat je de boel moest saboteren waar het maar kon. Dus gooide ik nijver alle rotte bonen er ook bij. Daarop explodeerde de communist: ‘Het zijn toch ook mensen die dat straks moeten eten!’ schreeuwde hij. Het was een schok voor me om te zien hoe je enerzijds in volkomen abstracties kunt leven en anderzijds juist de mens blijft zien waar een ander het systeem wil bestrijden.’
Vertelt Dieter Brüll. Sinds 1975 is hij gewoon hoogleraar belastingrecht in Amsterdam. Daar houdt hij nu mee op, gebruik makend van de vroegste mogelijkheid in de VUT te gaan. Ook buiten de kring van fiscalisten, met name bij de lezers van Jonas is Dieter Brüll geen onbekende. Nu hij stopt met het hoogleraarschap, lijkt me het goede moment aangebroken voor een interview. Dieter Brüll staat bekend als een figuur die zich kritisch opstelt ten opzichte van de staat, vooral tegenover de uitvoerende macht. Wie niet zonder meer wenst te slikken wat deze macht nastreeft, kan moeilijkheden verwachten. Daarmee heeft Dieter Brüll al vroeg in zijn leven kennisgemaakt.
Dieter Brüll: ‘Ik ben in 1922 in Duitsland geboren en ging oorspronkelijk naar een ‘gewone’ school. In 1934 werd ik van school geschopt omdat ik ruzie had gemaakt met de nazi op school. De rector zei tegen mijn moeder: ‘Onder normale omstandigheden zouden wij uw zoon handhaven, maar u begrijpt onze situatie toch?’ Mijn ouders waren antroposofen en daar ik het zelf ook graag wilde kwam ik op de Vrije School in Stuttgart terecht. Er dreigde een naziwet waardoor we naar een joodse school zouden moeten. Dat wilden mijn ouders niet, daar zij als antroposofen ons een christelijke opvoeding wilden geven. We emigreerden in 1936 naar Nederland.’
‘Ik kwam hier eerst in Rotterdam en later in Den Haag op de Vrije School terecht. Daar vond ik het al ongelooflijk boeiend uit te vinden wat er tussen mensen gebeurt. Als vijftien-, zestienjarige schiep ik er een enorm genoegen in te proberen mensen ergens toe te krijgen. Hele intriges haalde ik uit. Gewoon om te kijken hoe je een hele klas zover kon krijgen dat ze iets deden. Wat moet je tegen de een en tegen de ander zeggen opdat er gebeurt wat jij wil?’
‘Zagwijn, mijn dierbaarste leraar, wilde een leerling van school verwijderen. Nu denk ik dat hij gelijk had. Maar toen vond ik dat ik moest proberen Zagwijns streven te verijdelen. Dus ging ik praten met allerlei vijanden van Zagwijn, zodat ze beter geïnformeerd waren dan hij. Het gevolg was dat Zagwijn het niet voor elkaar kreeg. Het boeide me eenvoudig om te zien wat er dan tussen mensen gebeurt. Het was uiteraard allemaal maar spel. Achteraf heeft het in mijn biografie nogal betekenis gehad. Het was een eerste en levende introductie in sociale processen. Wat ik ervan behield was een allergie voor de beïnvloeding van anderen en een voorgoed afscheid van de verleiding die er aan macht kleeft.’
Sociale driegeleding
‘Mijn eerste kennismaking met de sociale driegeleding van Steiner ligt ook op de Vrije School. Het moet toch wel een soort predestinatie zijn geweest dat we in de elfde en twaalfde klas economie van Arnold Henny kregen. Hij gaf statistiek en weet ik wat veel. Terwijl de rest van de klas insliep vatte ik vlam en dacht: dát is het! De latere impuls om me met de driegeleding bezig te houden kwam door mijn professor De Langen, wiens leerstoel ik weer veel later heb overgenomen. Hij was helemaal geen antroposoof, maar was puur fenomenologisch nagegaan wat er nou eigenlijk als rechtsgronden wordt aangevoerd bij het maken van fiscale wetten. Hij bestudeerde de doctrine: wat voor beginselen gebruikt de overheid en de rechtsgeleerde eigenlijk? Zo kwam hij op zes grondbeginselen.* Met mijn antroposofisch schematisme dacht ik: het moeten er zeven zijn. En helemaal omdat hij aanvankelijk met zeven was begonnen en er weer een had geschrapt, dacht ik: die zevende moet er weer bij. Aan het eind van mijn studie gaf hij mij zijn boek met het verzoek er opmerkingen over te maken. Toen zag ik dat het er inderdaad geen zeven, maar twee groepen van drie zijn. Zo ontdekte ik dat de driegeleding overal voor het grijpen ligt. Ik ontdekte wat later de functionele driegeleding werd genoemd.’
‘De Langen had wel het fenomenologische werk gedaan maar kon het niet plaatsen. Voor mij leverde zijn werk een heel nieuw handvat om wat met de sociale driegeleding te kunnen doen. Zo hoefde ik door de functionele driegeleding niet meer in hokjes te denken, zoals de meeste antroposofen trouwens nog steeds doen als het over de driegeleding gaat. Van die vragen als: waar hoort de brandweer thuis? Daar kun je toch niks mee doen. En het is een abstract platonisme als je daarop het antwoord geeft. Bovendien accepteert men het antwoord alleen omdat Steiner het gezegd heeft.’
Je hebt je dus vrijwel je gehele leven bezig gehouden met het sociale vraagstuk. Ik kan me nauwelijks voorstellen dat dat alleen door de lessen van Henny is gewekt.
Dieter Brüll: ‘Mijn oorlogservaringen hebben ook een grote rol gespeeld. Het zien verhongeren van mijn medemensen werkte heel sterk in de richting van een sociale impuls. In 1944 werd ik opgepakt wegens het verspreiden van ‘Hetzschriften’. Ik had ze niet zelf geschreven. Alleen maar rondgebracht. Ik wist dat ik eraan zou gaan als de oorlog niet tijdig zou aflopen. De meeste tijd zat ik in Utrecht. Zes weken lang hielden ze me in ‘Einzelhaft’ - ik vond dat echt heel prettig en begrijp nog niet hoe ze mensen daarmee kunnen folteren.’
‘Op Dolle Dinsdag werd ik, net als alle andere ‘Duitse’ gevangenen, plotseling op straat gezet met het bevel me naar Duitsland te begeven. Na de oorlog heerste er een hele idealistische sfeer. Zo van: we gaan een nieuwe maatschappij bouwen. Ik had op school in de tiende klas de ‘Kernpunten’ zitten studeren. (‘De kernpunten van het sociale vraagstuk’ is het basiswerk van Rudolf Steiner waarin deze de drieledige maatschappijstructuur uit de doeken doet. E.F.) En wat ik daarvan over had gehouden was samen met de lessen van Arnold Henny voor mij de reden economie te gaan studeren. Ik dacht toen zelf helemaal in van die reeds genoemde hokjes. De sociale driegeleding als zaligmakend model. Hele indelingen had ik in mijn hoofd – zo van: rechts heb je het geestesleven…’
Alsof hij een zware doos met boeken bovenop een plank wil zetten zwiept hij met twee handen het geestesleven rechts naar boven en kijkt me dan glimlachend tussen zijn ellebogen door aan. Zijn ogen gaan dicht en hij schatert het uit waarbij zijn hele gezicht verandert. De gedaanteverwisseling is zo compleet dat ik hem beduusd aanstaar – zelden heb ik een mens zo snel zo totaal van gezichtsuitdrukking zien veranderen. Het speelt zich allemaal sneller af dan deze regels gelezen kunnen worden.
Resoluut zijn verhaal hervattend: ‘Nu, ja, een blueprint voor de toekomst die op een goeie dag wel uit de hemel zal neerdalen en waar we alleen op hoeven wachten. Zoals negentiende van de mensen die de term driegeleding wel eens hebben gehoord nog denken.’
Dat je economie als studie koos verbaast me. Rudolf Steiner spreekt over het algemeen weinig vlijend over economen als het op de realisering van de driegeleding aankomt.
Dieter Brüll: ‘Als student had ik al snel in de gaten dat de colleges een groot onverteerbaar brok ‘weten’ inhielden. Je kreeg allerlei economische markttheorieën over je uitgestort, maar je kon het niet plaatsen. Ik heb toen gepoogd om antroposofische begeleidingscursussen voor studenten van de grond te krijgen. Om te leren dat weten te kwalificeren vanuit de antroposofie. Er zijn wel allerlei cursussen van Steiner, maar het gaat erom dat je als student al leert wat je vanuit de antroposofie kunt doen met het academische weten. Een economiestudent moet al tijdens zijn studie kunnen bepalen waar Keynes, Marshall en anderen wel of niet gelijk hebben. Dat moet niet achteraf pas mogelijk zijn.’
‘Er kwam een grote vergadering - ik meen in 1947 of 1948 - waar alle antroposofen die een academische titel bezaten voor waren uitgenodigd. De bedoeling was een soort voorloper van het huidige studiecentrum op te richten. Er was bescheiden animo voor en men was niet dadelijk negatief. Maar er bleek geen plaats te zijn voor dergelijke academische begeleidingscursussen. Voor mij was het gevolg van dat besluit dat ik het contact met antroposofen meer en meer verloor.’
Handvat
‘Heel ‘toevallig’ vond ik het handvat dat ik zocht juist bij De Langen. Door hem heb ik de driegeleding eigenlijk pas goed ontdekt. Dát ik in het belastingrecht terecht gekomen ben, was helemaal geen kwestie van voorkeur voor het vak maar voor De Langen. Daarin heb ik werkelijk zo’n fantastische man ontmoet. Veertien dagen voor mijn doctoraal examen heb ik hem leren kennen. Ik moest tentamen bij hem doen, maar had nog nooit college bij hem gelopen. Ik vond dat vak dermate om van te balen. Eén college had ik bij zijn voorganger meegemaakt en toen gedacht: dát nooit meer. Het tentamen was liefde op het eerste gezicht. Zo is hij voor mij de mentor voor de hele wetenschap geweest. Achteraf heb ik pas ontdekt waarom De Langen over mijn weg moest lopen. Dat was niet alleen vanwege zijn beginselen, maar omdat je via de belastingen werkelijk de hele maatschappij leert kennen. In het klantenwerk, als fiscaal adviseur, moest ik bijvoorbeeld de productieprocessen tot in alle details kennen voordat ik iets verstandigs op fiscaal gebied kon zeggen. Maar ook de persoonlijke affaires van de klanten. Vroeger gingen de mensen naar de notaris wanneer er iets ernstigs was. Nu kom je bij de belastingconsulent, want met de kosten kan iets op fiscaal terrein aan de hand zijn. Met werkelijk al hun moeilijkheden komen de mensen bij de belastingconsulent. Het is enorm boeiend om zo geldstromen door de maatschappij te kunnen volgen.’
‘Als consulent was ik opgevoed met de regel dat ontduiking taboe is en het ontgaan van belasting, dus constructies geoorloofd. Dit onderscheid behoort tot de beroepsdeformatie van alle consulenten. Ik ben er totaal van teruggekomen. Ik zie niet meer in waarom de man die met behulp van prachtige constructies een miljoen bespaart moraliter een fatsoenlijk mens is. En waarom zou zijn buurman die duizend gulden teveel aan kosten van verwerving opvoert een bedrieger zijn? Wetenschappelijk is er geen verschil: ze frustreren beiden de wet. Als de een echter ontduikt om daarmee iets goeds te doen en de ander ontgaat om er zelf lekker van te leven en anderen uit te buiten, dan is de ontduiker voor mij moreel en de ander crimineel.’
Leugens
Brüll geeft vervolgens legio voorbeelden van de criminele gedragingen van de staat. In veel van zijn publicaties (of interviews) terug te vinden. Uiteindelijk komen we bij het door velen vermoede principe: als je moet betalen is de fiscus er als de kippen bij, als je wat terug dreigt te krijgen duurt het onevenredig lang voordat een definitieve aanslag wordt opgelegd. Voorlopige terugbetalingen komen niet zo gauw voor, voorlopige aanslagen waarop door de burger betaald moet worden zijn schering en inslag.
Dieter Brüll: ‘Dat klopt ook: de fiscus haalt veel sneller dan ze teruggeeft. De minister heeft weliswaar onlangs in de Kamer het tegendeel beweerd, maar dat hoort bij de leugens die daar verspreid worden. Hij hanteert percentages van de aantallen nog terug te betalen of te ontvangen aanslagen. Hij noemt geen bedragen. Nu kan de statistiek erg bedrieglijk werken. Stel dat je 1 miljoen handelingen van koop en verkoop hebt en dat er 100 fout gaan. Wanneer deze 100 tot 500 stijgen, dan maakt dat ten opzichte van die ene miljoen niet zoveel uit. Je kunt iemand met statistieken aardig zand in de ogen strooien. Iedere opmerking van een bewindsman moet je natrekken, het is een en al leugen. Het is niet altijd onwaar, maar er wordt op een bepaalde wijze met percentages omgegaan om een volkomen verkeerde voorstelling van zaken te geven.’
Doet de bewindsman dat bewust?
Dieter Brüll: ‘Natuurlijk, daar zijn die jongens toch veel te clever voor!’
Nu krijg je een proces wegens smaad aan je broek. Je zet de minister voor bewust en dus opzettelijk leugenaar.
Dieter Brüll: ‘O, prima. Dan zal ik het allemaal staven. Trouwens in de zestiger jaren werden er mensen wegens belediging van een bevriend staatshoofd veroordeeld omdat ze ‘Johnson - moordenaar’ hadden geroepen. Een of andere hoogleraar zei het ook. Voor de rechter bewees hij dat Johnson volgens de wetten van Neurenberg een moordenaar moest worden genoemd. Er volgde vrijspraak want de hoogleraar had een wetenschappelijke uitspraak gedaan. Dus ik wacht het proces wegens smaad rustig af.’
Technocraten
We pakken de draad van de biografie weer op. Direct na zijn studie dook Brüll de adviespraktijk in, maar bleef ook wetenschappelijk ambtenaar in Amsterdam. Er volgde een lectoraat in Rotterdam en toen in Tilburg waar hij buitengewoon hoogleraar werd.
Dieter Brüll: ‘Het idealisme van na de oorlog - wij gaan een nieuwe maatschappij bouwen - dat was precies het moment dat ik begon. Na de Korea-oorlog zakte echter de hele maatschappijstructuur in elkaar. Eind vijftiger jaren krijg je dan de nieuwe belastingwetten. Die zijn allemaal technocratisch. In die tijd was het voor mij al een vraag of ik er niet mee moest stoppen. Dat heb ik zelfs op college gezegd. Het is gewoon de vraag of je dit vak nog kunt doceren als de wet het individu uit het oog verliest. Want dat is de technocratie: de mens als object. Wetten die bepaald worden door hun uitvoerbaarheid en niet door werkelijke rechtsgronden. Het menselijke dat de belastingambtenaren, die eens het beste van het beste waren, hadden, verdween. Zij waren beschaafde, hoog ontwikkelde mensen die de wet bekeken met de vraag: hoe moeten we hem zo toepassen dat het redelijk is. Al snel ontwikkelde zich een dom, technisch ‘gewoon’ toepassen van de letter der wet. Eigenlijk stond al vast dat we weggingen, maar ik wilde nog even mijn dissertatie afkrijgen. Onze plannen mislukten en subiet kreeg ik een lectoraat aangeboden. Een half jaar daarna een buitengewoon hoogleraarschap en tja, dan zit je.’
Tilburg is toch een katholieke hogeschool. Wisten ze daar dat je antroposoof was?
Dieter Brüll: ‘Het was het eerste wat ik zei toen ik gevraagd werd. Als reactie kwam er: wat heeft dat met belastingrecht te maken? Waarop ik antwoordde: ‘Ieder woord dat ik spreek, ook over belastingrecht dus, hoop ik als antroposoof te spreken’. Er viel een grote stilte. Ik heb het als een teken van de grootsheid van die lieden daar ervaren dat ze toen geen enkele bedenking hadden om me als antroposoof te aanvaarden. Het enige wat ze zeiden was dat ze verwachtten dat, wanneer ik negatief over het katholicisme wilde spreken, ik dat elders zou moeten doen. Het was een heerlijke tijd, ik heb er genoten.’
Waarom dan toch naar Amsterdam?
Dieter Brüll: ‘Ten eerste omdat ik een gewoon hoogleraarschap kreeg aangeboden. Het was een zeer jachtig bestaan: belastingconsulent, buitengewoon hoogleraar in Tilburg en wetenschappelijk ambtenaar in Amsterdam tegelijkertijd. Bovendien wilde ik meer voor de driegeledingsimpuls werken. De driegeledingsbeweging was helemaal ingeslapen. Maar eind zestiger, begin zeventiger jaren kwam er een hele opbloei. Ik weet nog hoe ik krijsend naar beneden uit mijn kamer vloog. Daar had een vriendje van me een blaadje uit Duitsland opgestuurd waarin je zwart op wit heel praktisch over driegeleding kon lezen. Niet vanuit een abstracte hoogte geschreven, maar gewoon wat je er dagelijks mee kan doen vanuit de situatie in Berlijn met de opstanden daar. Dat was ‘Jedermann’.*
Fiscalisten
‘Daar ik als enige gewoon hoogleraar in Amsterdam de verantwoording voor een hele staf van twaalf à dertien mensen zou krijgen, zag ik een kans in de praktijk iets met de driegeleding te doen. Ik zag er een mogelijkheid in en hoopte dat we het in de staf voor elkaar zouden kunnen krijgen sociaal een volstrekt gezonde cel binnen de universiteit te worden. Van daaruit zouden we iets kunnen bereiken - niet zozeer voor de verandering van het belastingrecht, maar binnen de universiteit. Ik begon ermee om bepaalde beginselen - die uiteraard uit de sociale driegeleding kwamen - in te voeren. Het was allemaal nog niet zoveel, meer een begin. Zoals: niet meer vragen of een ander zijn werk wel goed doet. Er is werk dat gedaan moet worden en je staat erin, dus je doet het. Vaak pak je dan iets op wat een ander heeft laten liggen, de kunst is dan het werk op te pakken zonder de ander een verwijt te maken. De hele wijze van overleggen, maar ook de samenwerking en indeling van het werk deden we heel anders dan gebruikelijk in dit soort kringen. Verder weigerde ik consequent om mee te doen aan de flauwekul van een vakgroep met gekozen vertegenwoordigers van de studenten erbij. Ik was ermee akkoord dat studenten die iets verstandigs te zeggen hebben dat op tafel komen leggen, maar ik wilde dan niet eens weten of iemand gekozen is of niet. Dan moeten álle studenten het recht hebben te komen praten. Zoals de overheid de vakgroep heeft afgedwongen was het een twistappel die vadertje staat in de universiteit heeft gegooid opdat de mensen zich met iets anders dan de belangrijke zaken zouden bemoeien. Het duurde niet lang of er werd naar ons gekeken: ‘Hé, de fiscalisten doen het anders!’’
‘Ik hoopte zo op een voorbeeldwerking, maar het is een mislukking geworden. Dat is geen verwijt, de sprong was te groot. De basis had moeten zijn dat iedereen zich verantwoordelijk voelt voor het geheel. Het waren hele aardige medewerkers, maar er was te weinig wilsimpuls om van alles door te voeren. Er was geen gemeenschappelijk ideaal.’
Wat bedoel je daarmee?
Dieter Brüll: ‘Tja, je moet heel voorzichtig zijn met dat begrip, want het is niet hetzelfde als een gemeenschappelijke levensbeschouwing. Ik denk dat zo’n ideaal, eer het tot een wilsimpuls kan leiden, op sociaal gebied moet liggen.’
Waaraan werd duidelijk dat dat gemeenschappelijke ideaal er niet was?
Dieter Brüll: ‘Je kreeg dan vragen of het nou zo nodig was dat die en die zoveel vakantie hadden en de vraagsteller niet. Maar ook bij de hamvraag die telkens weer optrad - hoe gaan wij als totale club met de eisen van de overheid om? - werd vooral in de daden duidelijk dat het niet ging. Zo kwam er een eis uit Den Haag tot postacademiaal onderwijs. Dan zei ik: ‘Jongens, ik vind het prachtig om zoiets te gaan organiseren, maar buiten de overheid. Dát kunnen we waarachtig toch wel zelf!’ Het werd afgesproken, maar onze twee vertegenwoordigers deden precies het tegenovergestelde in het interuniversitair overleg. Dan bleek dat men dat soort ideeën van mij wel interessant vond, maar toch niet reëel.’
‘Het kan zijn dat ik het niet voldoende kon brengen. Waarschijnlijker leek het mij dat het niet opgepakt werd omdat de hele staf uit part-timers bestaat. Daardoor hebben ze geen existentiële binding met de universiteit en omdat je maar een onderdeeltje van het geheel bent, ben je in zo’n situatie op een te grote mate van loyaliteit aangewezen. Rechtsbeslissingen kunnen in een samenwerkingsverband alleen genomen worden door diegenen die existentieel met de zaak verbonden zijn.’
Rechtsgevoel
‘Maar deze mislukking is niet de enige reden om ermee op te houden. Ik heb jaar na jaar moeten constateren dat het moeilijker werd om belastingrecht te doceren. Moeilijker om datgene wat ik te vertellen had in verbinding te brengen met wat er feitelijk gebeurt op fiscaal gebied. Het strookt eenvoudigweg niet met wat een normaal mens aan rechtsgevoel heeft. De Langen had nog de beginselen. Nu komt er steeds meer een stroming die zegt: er zijn helemaal geen beginselen. Hoogstens een paar algemene rechtsbeginselen, maar zeker geen belastingrechtsbeginselen. En wie legt die algemene beginselen uit en past ze vervolgens toe op fiscaal gebied? De kamer als ze een wet aanneemt!’
‘De overheid heeft zich één allesomvattende taak toegeëigend: het algemene welzijn. Tja, dan kun je geen aparte beginselen meer dulden. De overheid hanteert de belastingen uitsluitend om aan inkomen te komen, niet om het recht te dienen. Zo wordt de fiscalist een economisch verlengstuk van de overheid. Dat heeft niets meer met recht te maken. Dus kun je geen recht meer doceren.’
Je hamert er vaak op dat de staat misdadig bezig is. Je inkomen als hoogleraar kwam echter bij de staat vandaan en nu maak je gebruik van de VUT. Dus wek je de misschien wat scherpe vraag in hoeverre je zelf een collaborateur bent of bent geweest.
Dieter Brüll: ‘Die vraag had ik verwacht! Ik weet precies het moment waarop ik had moeten gaan. Drie jaar geleden toen het met de staf misliep. Toen heb ik het inderdaad ook zwaar overwogen, maar het risico eenvoudigweg niet aangedurfd. Als ik alleen was geweest had ik het misschien wel gedaan, maar behalve mijn gezin, waar ik ook voor moet opkomen, zijn er nog enige initiatieven mede van mijn financiële steun afhankelijk. Dus waarom zou ik mijn tijd dan niet uitdienen tot en met 15 september?’
Ik had een ander antwoord verwacht.
Net als bij zijn schaterlach voltrekt zich een razendsnelle gedaanteverwisseling bij Brüll. Kijkt me uiterst verwonderd met grote ogen aan. Ik voel me een betrapte kwajongen wiens ‘meester’ hem zo verbaast aankijkt, dat het sterker werkt dan wanneer hij in toorn zou zijn uitgebroken. Van de zeer geanimeerde en watervlug gebarende causeur is Brüll op slag veranderd in een roerloze verbazing. Zijn mond valt nog nét niet open. Dieter Brüll (heel warm en vriendelijk nu) ‘Wat dan?’
Een citaat van Thoreau, de architect van de burgerlijke ongehoorzaamheid: ‘In feite verklaar ik rustig de oorlog aan de staat en maak intussen nog steeds waar mogelijk gebruik van haar, zoals gebruikelijk is in zulke gevallen.’
Brülls ogen gaan dicht als voorteken van de opkomende bulderlach.
*Zie Dieter Brüll, De drieledigheid van ons belastingstelsel in: Te-recht of on-terecht, Zeist, 1976.
* Het tijdschrift Jedermann werd uitgegeven door Peter Schilinski, is omgedoopt in Jedermensch en wordt (2024) nog steeds uitgegeven.