Anne van Ginkel

Uit de eerste jaren van Odin

In 1979 hoorden we dat ze een chauffeur zochten bij Gaea, een groothandel in natuurvoeding. Gaea was de voorloper van Odin, het was een coöperatie met boeren. Op enig moment kwam er een conflict, want de medewerkers wilden ook lid worden van de coöperatie en dat mocht niet van het bestuur. Daar is uiteindelijk via Koos Odin uit ontstaan.

Koos Bakker was directeur bij Gaea, verder werkten daar onder andere Jan Brilleman en ik, met z’n drieën stapten we eruit, we wilden wat anders.
Toen was er een mevrouw uit Bergen die stelde: ‘Vanuit de antroposofie moeten mensen ondernemend in het leven staan, ongeacht of je geld hebt, mensen moeten ondernemen, dingen doen, dat hoort, dat is zoals wij het zien met elkaar.’ Zodoende zijn wij toen begonnen met Odin. Die mevrouw uit Bergen zei tegen onze vrouwen, Karin, Nellie en Erna: ‘Hier is een envelop, daar zit altijd geld in. Die jongens moeten werken en met hun ideeën aan de gang gaan en als er geen geld meer is dan zit hier geld in. Voor het eten, of voor de kinderen, daar is altijd geld voor, zodat zij kunnen ondernemen.’
Dat was natuurlijk een bijzonder begin. Als je zo begint kun je onderzoeken hoe het werkt. Dan hoef je dus geen eigenaar te zijn om ondernemer te zijn. We zijn Odin bij mij in de schuur begonnen en bij Koos in de voorkamer, we bouwden het op vanuit niks.
Toch spraken we van het begin af aan al over wat we moesten doen als we geld zouden genereren, want dat geld was dan natuurlijk niet van ons. Wij hadden wel hard gewerkt, maar ook ons inkomen er al uit gehaald. Samen vormden we een inkomensgemeenschap.

Wat is dat, een inkomensgemeenschap?

Als wij met z’n drieën een bedrijf hebben, dan vragen we aan elkaar: ’Hoeveel heb jij nodig dit jaar?’ Stel je dan voor, we hebben met elkaar honderdduizend euro nodig, of guldens in die tijd. Kunnen we dat verdienen met z’n drieën? Dat denken we wel, daar gaan we voor. Maar als het meer is, dan hebben we zelf eigenlijk al genoeg, wat moeten we daar dan mee? Van wie is dat geld dan? Gaan we dat verdelen? Eigenlijk hoeft dat niet, want je leeft gewoon.
Als voorbeeld: ik heb altijd paarden gehad en de anderen niet. Paarden kosten geld. Maar zij zeiden: ‘Als jij geen paarden hebt dan kun je niet werken, dus dat moet gewoon zo zijn’. Zo waren het voor mijn gevoel ook niet mijn paarden. Ze waren wel van mij, maar als ik ze verkocht ging het geld terug in de pot. Dus we waren aan het oefenen met een heel andere economie.

Zo kwamen we ook op het thema eigendom, want op een gegeven moment was het nodig dat er mensen bij kwamen. Normaal, als je een gewoon bedrijf hebt, moet zo iemand zich inkopen, want wij hebben met z’n drieën dat bedrijf met een bepaalde waarde. Bij ons ging dat anders, die nieuwe ondernemer kon gewoon komen.
Zo oefenden we steeds verder, want als één van ons bijvoorbeeld een eigen huis heeft en de anderen niet, dan spaart degene met dat huis en de anderen niet, dus eigenlijk moet dat huis ook ergens in.
Zo richtten we een stichting op waar de huizen in gingen, Stichting Asgard,10) want een huis hoef je ook niet privé te hebben, je moet gewoon wonen. Op die manier experimenteerden we met geld en bezit.

Het geld dat over was ging in een stichting, daarvoor hadden we Stichting Sleipnir opgericht. In eerste instantie ging het geld wel in het bedrijf, het is natuurlijk handig om het geld niet bij een bank te hoeven lenen, maar het met eigen geld te doen. Maar al snel kwamen er ook andere bedrijven die mee wilden doen. Zo krijg je een soort vliegwiel met elkaar omdat er geld gegenereerd wordt waar je weer andere dingen mee kan doen.

Wat voor dingen deden jullie er dan mee?

Groeien natuurlijk, maar het ging niet om de groei van het eigendom. Het bedrijf was van zichzelf. Wij werkten gewoon en de bedrijven groeiden, op die manier werkte dat geld. Nieuwe firmanten hoefden zich niet in te kopen, maar als ze eruit gingen konden ze ook niks meekrijgen.

Dit is een fragment uit een interview met Frank Dekker, oorspronkelijk gepubliceerd in Driegonaal, jrg.38, nr.6